Mijn jeugd
(1987)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermdDe schrijfkunst en het Frans, oktober 1603Na al deze speelse vakken, met zoveel souplesse gedoceerd en met zoveel plezier door ons als leerlingen bestudeerd, richtte mijn vader zijn gedachten op datgene wat nuttig en noodzakelijk was. Een onderdeel daarvan dat hij nooit uit het oog verloor, was de schrijfkunst. Hij kwam er steeds weer op terug dat iedereen die deze vaardigheid goed beheerste, onder alle levensomstandigheden zeker kon zijn van althans een bescheiden broodwinning. Dat hij deze stelling van jongs af aan gehuldigd had, werd bewezen door zijn handschrift dat alle mogelijke lettertypen kon vervaardigen en door niemand uit zijn milieu ook maar bij benadering geëvenaard werd. De beoefening van de schrijfkunst bleef dus een vast programmaonderdeel, waarin mijn vader zelf ons voorging. Intussen liet hij ons, in oktober van hetzelfde jaar, kennis maken met de eerste beginselen van het Frans. Aan de bijzondere uitspraak had hij ons al door de dagelijkse gebeden gewend. Wij hadden daarbij de hulp van een Fransman, een zekere Dominique, die lector was in de Waalse kerk in Den Haag. Diens assistentie bij ons dagelijkse leesuur had, vooral in combinatie met de ijver en het onvermoeibare streven van mijn vader om ons te laten oefenen, tot resultaat dat wij binnen twee maanden alle woorden gemakkelijk en goed verstaanbaar konden uitspreken en van de meeste ook de betekenis begrepen, zodat ons alleen nog maar de spreekvaardigheid leek te ontbreken. Zoals steeds vond mijn vader met zijn scherp inzicht het ook nu weer onnodig ons naar de stadsschool te sturen. Het ontzaglijke leerlingenaantal maakt het de arme schoolmeesters | |
[pagina 28]
| |
onmogelijk aandacht te besteden aan het individuele kind. Daardoor raakt men zijn landsaccent nooit kwijt, zodat een barbaars mengtaaltje ontstaat en het dubbel lastig wordt om dit later bij een verblijf in Frankrijk zelf af te leren. Toen mijn vader eenmaal de alleszins heilzame beslissing genomen had ons binnen de muren van het eigen huis te houden,oaant. kwam hij via-via in contact met een jongeman uit Brussel, Joannes Brouart, toen kandidaat in de medicijnen en nu arts van uitzonderlijke bekwaamheid en reputatie te Londen. Hij is de zoogbroeder van mijn allergenadigste heer prins Hendrik, samen met zijn broer Thomas Brouart, diens huidige thesaurier. Rond mei 1604 nam mijn vader deze man in huis, omdat hij aan het hof van een Franse edelman was opgevoed en de Franse taal perfect beheerste. Hij bond hem met klem op het hart zich nooit ook maar een woord in de landstaal te laten ontvallen, zodat de kinderen in hun argeloosheid zouden denken dat de man met wie zij voortdurend moesten praten, spelen en wandelen een buitenlander was die geen woord Nederlands verstond. Noodgedwongen en mede omdat onze ouders zelf zich ten behoeve van onze kinderlijke ijver dezelfde gedragslijn oplegden, bereikten wij al binnen enkele maanden zo'n grote spreekvaardigheid in het Frans, dat wij aan het einde van het jaar die taal als vanzelf in de omgang gingen gebruiken. Dit wekte vooral verbazing bij de Fransen in wier ogen wij in korte tijd dit moeilijke onderdeel hadden leren beheersen zonder dat wij hun land hadden bezocht. Ook aan de grammaticale regels hadden wij, voor zover dat mogelijk is wanneer men nog geen ervaring heeft met enigerlei vorm van literatuur, intensief aandacht besteed. Omdat dit aspect verwaarloosd wordt, zien wij dagelijks juist diegenen, die ogenschijnlijk volleerd in deze taal van een verblijf in Frankrijk zelf terugkeren, door een veelheid aan fouten hun gebrek aan kennis verraden. Wanneer zij al bij toeval of door aangewende formuleringen vergissingen weten te vermijden vervallen zij gemakkelijk in hun oude fouten zodra | |
[pagina 29]
| |
zij proberen een verantwoord geïmproviseerd idioom te hanteren. Dan gaat hun moedertaal er doorheen spelen. |
|