Mijn jeugd
(1987)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Derde en vierde levensjaar, 1599-1600Mijn derde en vierde levensjaaroaant. gingen, behoudens het lawaai van de ratels, betrekkelijk geruisloos voorbij. Het enige vermeldenswaardige is dat men mij in deze periode liet beginnen met lezen en schrijven. Van mijn broer weet ik nog uit de verhalen van mijn ouders, dat hij opzien baarde door in een dag de vierentwintig letters van het alfabet zo goed te leren dat hij ze allemaal zelfs in elke willekeurige volgorde kon aanwijzen. Ik weet niet of zij bij mij ook zo'n snelheidsproef gedaan hebben. Zeker is dat ik mij deze stof, waarmee de zeer domme schoolmeestertjes de kinderen doorgaans jarenlang om de oren slaan, heel gemakkelijk eigen maakte. Wij werden namelijk altijd spelenderwijs tot leren uitgenodigd en nooit met een zwaarwichtig gezicht. Ik moet hier wijzen op de speciale methodiek van mijn goede vader. Hij wilde kost wat kost voorkomen dat de tere kinderzieltjes het leren tegen gemaakt werd. Heel mooi kleedde hij het daarom als volgt in. Bij de oefeningen die vooral bij zeer jeugdige kinderen nodig zijn voor het combineren van letters en lettergrepen, zette hij ons eerst de woorden voor waarmee dingen werden aangeduid die op jeugdige leeftijd kennelijk niet onze voorkeur genoten. Na dit voorproefje ging hij via een reeks van gewone spijzen stap voor stap en met steeds meer aandrang onzerzijds in de richting van het dessert met al zijn lekkernijen. Onze begeerte werd door dit alles zo geprikkeld, dat wij gretig alles verorberden wat ons tussentijds werd voorgezet. Door deze plezierige manier stug vol te houden bereikten mijn ouders (want ook mijn goede moeder besteedde een bijzondere aandacht aan dit soort zaken), dat spelfouten ons vrijwel altijd opvielen en wij niet zelden als kleine vinnige critici te keer gingen tegen de onwetendheid van de drukkers. |
|