Latijnse gedichten 1607-1620
(2004)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
(131 Amaryllis (Nederlands) (Vervolg))aant.Silvander, lieveling van de bossen, zou niet ontkennen dat hij mij heeft geprezen om mijn zang en dat ik zijn kusten over Amaryllis heb verteld. [83] Vergeef het ons, eerbiedwaardige grijsaard, vol afkeer van uw landerijen, de voorvaderlijke grond, keren we terug, ook nu om de kusten over Amaryllis te vertellen, maar nu over een onwillige Amaryllis. Het is lang genoeg dat we thuis ongelukkig zijn geweest, we willen graag Britten zijn wanneer het Hollanders past te zweten om vruchteloze hartstocht. [88] Zorg voor gunstige wind in de zeilen en maak, zilte heerser van de zee, de wateren vlak en welgezind. Nereïden, neem het schip dat deze droeve herder draagt mee over het blauwgroen; u voert Thyrsis als passagier mee: golven, ga liggen.’ [92] moeris: ‘U voert de herder Thyrsis weg: winden, ga liggen. Aeolus, leg de oostenwinden, opgesloten, aan banden; geef de zee weer prijs aan westenwinden, dochter van Neptunus; bezorg, Melicerta, het schip oponthoud; geef de orkanen iets monsterlijks, Cymothoe; zorg, Glaucus, voor zandbanken vlak onder water. [97] Ze stemmen toe. De goden, gealarmeerd door mijn tegenpoging, zeggen dat ze het vergrijp niet dulden. De Theems zelf woelt om niet medeplichtig te zijn met extra kracht het zand los dat hij op zijn weg vindt. De winter dreigt met zijn verschrikkingen. Cynthia zelf aarzelt reeds zich te laten zien, om jou niet te hoeven zien. Gedienstige wolken bedekken de hemel; Thyrsis, je zult noch deze zon noch sterren als getuigen hebben. Wat baat het goden tegen hun wil te dwingen tot jouw dood?’ [104] thyrsis: ‘Moeris, bij deze zon, bij de sterren die mijn getuigen zijn, jij plaatst onwillige goden op de weg van hen die Amaryllis hebben doorstaan? Zie toch: na vuur minacht ik water, na Venus' toorn minacht ik die van u, meedogenloze Thetis. Als u, noodlot, dat verordent, zal ik als schipbreukeling op zee mijn laatste uur beleven. Als jij, Amaryllis, dat tenminste maar ziet; en dat je dan, onder het hoeden van de vredige kudden ver weg langs de Scheveningse kust, naar de stervende Thyrsis mag kijken met een (als dat al kan) niet onvriendelijke blik. [112] Welk een piëteit kent de zee: golven zullen medelijden hebben met de dode. Misschien zal diezelfde golf die de dode Ceyx teruggaf aan zijn Alcyone, medelijden hebben en je dwingen tegen je zin over dat gehate gezicht heen te stappen en daarbij zelfs deze woorden te zeggen: “Arme Thyrsis!”, en zelfs deze: “Wat was Mopsus vergeleken bij Thyrsis?”’ [118] De jongen wilde aan een nieuwe woordenstroom beginnen, toen hem op datzelfde moment het luidruchtig schippersvolk berichtte dat wind uit de gewenste richting de zeilen deed bollen. Het anker verlicht zijn greep en de zeelui hijsen de zeilen. De kust wijkt; het schip zelf vliegt voort, vlugger dan de winden. |
|