130 01 10 1620 Ged., dl. 1 p. 188
Huwelijkshater. Satireaant.
Voor een man onzalige huwelijksdag en rampzalige huwelijksnacht, ik ken u niet en wil u ook niet kennen. ‘Schep je dan geen genoegen in een royale bruidsschat, huisraad, een stuk grond, een woning en personeel?’ Neem het vrouwspersoon dat erbij staat weg, en de weerzinwekkende verplichting van altijd weer dat ene bed, en ik voel me een god; doe het erbij en je brengt me om. O vrijheid, kostbaarder dan iedere kostbaarheid, waardoor we bestaan en trots de naam Hollanders dragen, geschenk uit de hemel, de bruidsschat van mànnen! Voor welke prijs zou men het dulden u te missen? Wie zou u vrijwillig van zich afstoten en u verdrijven van de vaderlandse bodem?
[10] Ik neem een echtgenote. Mijn God, hoe duur betaald worden de lusten! Zij neemt míj, daar komt het op neer. En laat de dag na die van u, Hymenaeus, voorbij zijn. Jullie, meisjes die met vliegensvlugge voet naar dat altaar snelden, roep ik aan als getuigen, hoe weinig hij die vond dat Titan traag was met het uitspannen van de paarden en de avondster met het brengen van de gewenste uren, als echtgenoot overhoudt van zijn stemming van gisteren. [17] Hij mag lachen, uitgelaten zijn, zich helemaal geven in kussen zoals Neaera er geen betere kreeg en Lesbia geen betere zou vragen, zoals de dichter van Rossa er volgens haar geen betere liet neerregenen. We hebben óók meegemaakt dat uit een droeve keel een vrolijk lied klonk, dat iemand buiten lachte wie de wet der natuur had geboden binnenshuis te wenen en de brandstapel van zijn vader rouwbeklag schuldig te zijn - omdat het toneel hierna weer een vrolijke Bathyllus vereiste. [24] Arme stakker! Dat feest van gisteren is nu een komedie. Gast, u komt als publiek. De echtgenoot, die zo pas nog echte vreugde betoonde, speelt met masker op onechte vreugde. Vanaf nu is hij in zijn hart bedroefd, vanaf nu huichelt hij als hij lacht met twinkelende oogjes en is hij erop uit met behulp van Bacchus zijn gast en, als dat kan, zichzelf voor de gek te houden.