112 08 12 1616 Ged., dl. 1 p. 88
Constantijn Huygens groet zijn geachte vaderaant.
Beminde vader, eerbiedwaardige grijsaard, voor de uwen een voorwerp van liefdevolle zorg, o vader, u die een grote plaats in mijn hart inneemt: ontvang de verzen die ik heb geschreven - maar het zijn nachtelijke, die hun eigen slaperigheid verraden (u beveelt een getuige te halen? het bed zal dat zijn); verzen die, hoewel niet vaders naam vermeldend, u onmogelijk níet onder ogen konden komen. Immers, wie ik als zoon mijn leven en daglicht verschuldigd ben, hem ben ik met evenveel recht mijn nachten verschuldigd.
[Leiden, 8 december 1616.]