Latijnse gedichten 1607-1620
(2004)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
(105 Iambisch gedicht over de methode die ik volg bij het lezen van de Instituten van Iustinianus (Vervolg))aant.door het bos wandel, of het vermoeide lichaam uitstrek tussen duinen met helm (de muren van de Hagenaars), waar toch onvruchtbaar zand toegang biedt tot de Noordzee. [35] Hier haal ik, helemaal alleen (en toch nooit minder alleen), mijn Justinianus voor de dag, sla hem op, lees en herlees, maar (wat men noemt) uit de losse pols - voor gaatjes maken in gierstkorrels is het niet de plaats of het moment. [39] De detailkwesties die bijgevoegd plegen te worden sla ik over, ik houd mij ver van problemen, ik volsta met oppervlakkig lezen. Ja, als zich een plaats voordoet die nadere beschouwing verdient of een knoop die voor mijn bevattingsvermogen onontwarbaar is, schuif ik die niet terzijde, maar schuif ik die voor mij uit en raadpleeg ik wanneer ik weer thuis ben mijn geluidloos personeel (lees: mijn boeken), onder wie - en niet als een der geringsten - Giphanius en de van twee zijden parafraserende Theophilus. Al wat verborgen was, brengen ze meteen te voorschijn, duistere plaatsen maken ze helderder dan de dag en de zonnestralen plegen te zijn wanneer het mooi weer is. [51] Dit is de kleinere omloop van het kleinere rad, dit is die korte beweging die ik hiervoor bedoelde, die vier boeken verslindt in acht dagen, [54] die, zich maandelijks viermaal in het rond haastend, het mechaniek voortbeweegt met een snelheid die tot tevredenheid stemt en vruchten lijkt af te werpen die tot tevredenheid stemmen. [57] Maar ik ga verder. Ik wil ons mechaniek in zijn geheel op één lijn stellen met uurwerken. Dus, zoals de rotatie van die laatste geheel geleid pleegt te worden door de eeuwige zonnebaan, laat evenzo die van ons geleid worden door haar zon. Welke? U, vader, u bent de leider van dit mechaniek. Wij sturen misschien zoveel mogelijk de afzonderlijke raderen en hun omloop, maar de leiding is geheel gelegen in uw handen, waarvoor wij (en niet ongaarne) wijken. [67] Als ik dan ergens òf door onvoorzichtigheid òf door onwetendheid uitglijd, sta me bij door te wijzen op de vaste taken van de raderen, sta me bij, mijn zon, rem mij af, houd mij tegen in mijn vaart, vang mij op als ik val. Ik erken mijn misstap, ik geef me gewonnen. Waarheen u mij voert zal ik u volgen, míjn zon. |
|