104 ←04 09 1614 Ged., dl. 1 p. 56
Aan vader. Elegieaant.
Zoals de Phoenicische Dido (naar het verhaal luidt) zich in treurzangen richtte tot de onbewogen Trojaan, toen hij, zonder enige bekommering om de uitbarstingen van haar bezeten liefde, zijn schip overgaf aan de wind op het moment dat zij dat met haar woorden deed, [5] in zo'n, ja zo'n toestand verkeerde ik, toen ik vanaf het hoogste punt aan wal keek naar de zeilen, opbollend door gunstige winden, toen u wederom, zonder mij, zonder mijn broer, liever alleen het Vlaamse land wilde bezoeken met achterlating van het Hollandse.
[9] In zo'n toestand vraag ik me af, terwijl ik tot diep in de nacht wakker lig, waarom u mij hebt achtergelaten, aangezien ik maar niet kan ontdekken, ondanks diep en lang nadenken, welke omstandigheid zo'n vriendelijke vader daartoe kan brengen. [13] Eerst dàn voel ik woede dat ik niet dadelijk bij vertrek de achtersteven heb omvat en word meegetrokken over de wijde zee, zoals Scylla zich als een onwelkome metgezellin aan het Kretenzisch schip vastklampte en het vijandig vaartuig volgde.
[17] Maar wat nu toch? Had ik ú soms moeten volgen, Scylla, die het leven van uw vader hebt verkwanseld? Zou ik niet vooraf door uw voorbeeld worden afgeschrikt? Mogen de goden een betere wending geven! Stellig opent zich hier, ja opent zich een andere weg voor ons, met succes gevolgd door de held Telemachus, die, vol afkeer van zijn land en de rampen daar, door de krijgsgodin over zee gebracht is naar een onbekende streek. [23] Hij nu was er, na veel doorgemaakt te hebben op het land en op zee, de belangrijkste oorzaak van dat zijn vader werd teruggevonden.