99 ±31 12 1613 Ged., dl. 1 p. 54
Constantijn Huygens wenst de edelachtbare heren van de Raad van State van de Verenigde Nederlandse Provincies een gelukkig begin van het komende jaaraant.
Hooggeplaatste leiders, eerbiedwaardige kring van vroede vaderen, college dat de grote namen bij de Romeinen naar de kroon steekt, [3] gij, aan wie de Nederlanden èn hun bestaan èn het behoud van hun burgers te danken hebben, de Nederlanden, beroemd vanwege eindeloze rampspoed, [5] gij, dankzij wier leiding ze zich verheugen over hun redding uit zoveel gevaren en hun bevrijding van het Spaanse juk: [7] temidden van duizend verzen, wensen, gebeden van mànnen (op wier vernuft dit gezegend land prat gaat), die de u volgens gewoonte met nieuwjaar aangeboden zegenwensen bevatten, [11] breng ik als enige - de banden van mijn aangeboren schroom verbrekend - verzen die bij de overige geen plaats zullen krijgen; die, gevoegd bij de andere, mogelijk zullen lijken op sterren naast uw stralen, Phoebus, of die van u, Cynthia, wanneer u bij heldere hemel als een vurige bol oprijst uit uw schuilplaats in het oosten.
[17] Misschien zegt nu een of andere grijsaard, bij wie hoge ouderdom de wenkbrauwen schrikwekkend heeft samengetrokken: ‘Wat voor zelfverzekerdheid heeft je er dan toch toe gebracht verzen die niet in de smaak zullen vallen, naar zo'n statig gebouw te sturen? Denk je hier, waar zoveel lichten de stralen van hun kennis uitzenden, ook maar de minste ster te kunnen zijn?’
[23] O ondankbare grijsaard! Verbiedt al te rijpe leeftijd u zozeer zich het verleden te herinneren? Zijn de Nederlanden niet ontkomen aan ontzaglijke straffen - de wonden, de onderdrukking, het moorden, het werk van Alva's hand?