Latijnse gedichten 1607-1620
(2004)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |
(96 Aan de zeer geleerde en geachte heer Jean-Louis Calandrini (Vervolg))aant.en rozerode lippen te kussen, of iets aan het dichten bent om naar Hollandse landstreken te zenden, om zo van ver het woord te richten tot oude vrienden - kortom, wat u ook aan het doen bent: besteed, als u niet hoeft te werken, een kort moment aan het lezen hiervan. Als u wel moet werken, doe het in uw tas. Heel behaaglijk is die plek, waar u ooit de gedichten van de hand van uw broer César (betere dan de onze) placht op te bergen, waar u uw exemplaar van de grote Homerus placht te bewaren, van Horatius, van Ovidius en de uitmuntende Vergilius. Zodra de zaken u met rust laten, dan, lees het dán door, maar met de gezindheid waarmee u in uw goedheid gewoon bent alles van ons door te lezen. [40] En wat er verder al de tijd gebeurt in de Hollandse streken, hoe lang de Spanjaard zich zal houden aan de met Maurits afgesloten wapenstilstand, of welke nieuwe hoornsignalen van Mars deze zullen verbreken, weet ik niet. Wij worden van alle kanten omgeven door de tedere Muzen. Wij laten die zaken over aan mannen die door veel ondervinding inzicht hebben gekregen en door langdurige praktijk wijs zijn geworden. [46] Zoals een passagier - terwijl een behoedzame Palinurus te midden van de golven, als gekluisterd aan het roer, zijn blik gericht op de rood oplichtende sterren, huiveringwekkende stormen, razende donderbuien en onstuimige orkanen ontwaart, vreest en vermijdt - ondergedompeld in slaap en wijn intussen zorgeloos zijn tocht volbrengt, zonder te weten of hij dichter bij de wal of bij de dood en onmiddellijk gevaar is geweest, zonder te weten of hij door de wind naar de volkeren in het oosten wordt voortgedreven, zonder te weten of hij weldra de kust zal betreden van het avondland, zonder te weten of de wind gunstig of ongunstig voor het schip is: [56] zo brengen wij \momenteel\ - terwijl we misschien (wat God verhoede) midden tussen de stormen van ons vaderland, midden op zee heen en weer geslingerd worden - vredige uren van rust door met boeken vrij van zorgen, die ons onderrichten in de juiste levenswijze, ware inspanning en deugd, opdat het vaderland, wanneer rijper jaren zijn gekomen, zich - en met recht - alle vruchten toeëigent van wat wij als jongeling bijeenbrachten. [63] Zal ik dan vertellen welke Griekse en Latijnse auteurs onze boekenplanken bevolken, wie Aristoteles, wie Homerus, wie Xenophon, wie toch Caesar, wie Livius, vervolgens wie Vergilius, wie Ovidius, wie Horatius of Juvenalis zijn? Zal ik proberen in een armzalig gedicht de lof van deze mannen te verbreiden voor u, die een zeer groot deel van hen mogelijk tot in de finesses gelezen en herlezen hebt? |
|