67 04 09 1610→ Ged., dl. 1 p. 23
Over een boer en een monnikaant.
Een boer en een monnik ?zouden aan dezelfde tafel eten, die rijk beladen was met vlees van allerlei soort. Iedereen gaat zitten. Dan vraagt de sluwe boer, of het de ander toegestaan is vlees te nuttigen. Deze schudt zijn hoofd en zegt vriendelijk nee. Meteen worden er eieren voor hem gebracht en brood met boter. De anderen lachen besmuikt en doen zich te goed aan overvloedige spijzen en laten de purperkleurige wijn door hun dorstige kelen stromen.
[9] Als de maaltijd eindelijk is beëindigd en de tafel weggehaald, gaan de boer en de monnik ergens heen. Ze komen bij een sloot, waar men niet overheen kon springen (want het was een brede) en die men evenmin via een droog wed kon oversteken. De monnik schortte zijn pij op en begon naar de overkant te lopen, waarop de ander zei: ‘Breng mij ook naar de overkant.’ De monnik doet wat hem is gezegd. Als ze in het midden zijn, vraagt hij: ‘Heb je soms geld bij je?’ De ander zegt ja. ‘Dat mag ik niet bij me dragen.’ Zo sprak de monnik en hij liet de man van zijn schouders af midden in de golven vallen. Hij heeft met gelijke munt terugbetaald.
1610, 14 jaar.