49 04 09 1608→ Ged., dl. 1 p. 12
De weggelopen Amoraant.
Op een keer was de Cytherische haar gevleugelde kind kwijt. Hem zoekend sprak ze met luide stem:
[3] ‘Wie mij wijst waar mijn zoon is heengegaan en hem bij mij brengt, zal ik onweerstaanbare kussen geven. Om nu de jongen makkelijker te kunnen herkennen, zal ik je deze aanwijzingen geven, die je in gedachten moet houden:
[7] Hij is zelfs niet wit, maar zijn hele lichaam gloeit van vuur en zijn ogen fonkelen, en zijn bedoelingen zijn slecht, [9] zijn stem is lieflijk, in zoetheid de honing van Hybla overtreffend, maar niet één keer meent hij wat zijn stem zegt. [11] Als de jongen zich toevallig overgeeft aan plotselinge woede, dan is zijn geest volstrekt onbeheersbaar. [13] Hij wil altijd bedriegen, altijd wil hij loze woorden in plaats van waarheid spreken, geslepen en toch een kind is het. [15] Soms speelt hij, maar daarbij altijd uit op iets serieus. Ordeloos hangt zijn haar neer. [17] Hij heeft geen lange armen of grote handen, maar toch kan hij daarmee flitsende pijlen afschieten op Dis. [19] Hij is wel naakt, maar zijn bedachtzame geest wordt getooid met allerlei omhulling. Hij vliegt als een vogel, [21] meisjes, en daarna mannen treffend, een kleine boog heeft hij, die niettemin pijlen tot in de hemel kan voeren. [23] Verder draagt hij een pijlkoker over zijn schouders en daarin pijlen waarmee hij ook vaak mij, zijn eigen moeder, treft. [25] Hij draagt een fakkel in zijn rechterhand waarmee hij de zon in brand zou kunnen zetten, dat is veel verschrikkelijker dan al dat andere.
[27] Als je hem kunt vastbinden met een riem, breng hem vastgebonden bij me, heb geen medelijden met hem. [29] Als je hem ziet huilen, laat je niet beetnemen, maar als je hem ziet lachen, doe hem nog meer boeien om. [31] Als hij je misschien kussen wil geven, ontwijk ze, want er zit veel vergif op zijn wrede lippen. [33] Als hij je zijn boog zelfs wil geven, raak hem niet aan, want zijn geschenken zijn schadelijk voor je.’
12 jaar, 1608.