Latijnse gedichten 1607-1620
(2004)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
(43 Dialoog van Lucianus over Venus en Cupido (Vervolg))aant.Cupido[47] Van de Thespische Muzen straalt kuisheid uit, dat zie ik, en daarom vereer ik deze godinnen, Cytherische. Bovendien houden de schone letteren of eervolle kunst hen bezig of zingen ze lieflijke liederen bij klagende snaar. Altijd voeren ze met vaardigheid reidansen uit of zingen ze. Wat voor recht heeft mijn boog op deze Muzen? Ja zelfs sta ik wel in vervoering door de zoetheid van hun zang te luisteren, vaak is genoegen, vaak is vreugde mijn deel. | |
Venus[55] En waarom blijft Diana kuis, waarom richt je je pijlen niet op haar? Toont zij jou ook al het hoofd van de Gorgo? | |
Cupido[57] Zij blijft nergens staan, maar snellend door onbetreden wouden, jagend op hazen, ontvlucht ze mijn pijlen. Ook vlucht ze nu eens door de bergen, verbergt ze zich dan weer in grotten of zet ze ergens anders netten uit voor de zwijnen. | |
Epiloog[61] Zo sprak de boogdragende Cupido tegen zijn moeder over de blij gestemde Muzen en de kuise godinnen. Al wie zich evenwel van de liefde wil onthouden, zal Diana, Pallas of de Pieriden moeten volgen.
In het jaar 1608, 11 jaar. |
|