Verzamelde werken. Deel 8. Universiteit, wetenschap en kunst
(1951)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 535]
| |
Woord vooraf [bij de vertaling door A.J. Barnouw van Geoffrey Chaucer's ‘De vertellingen van Kantelberg’]Ga naar voetnoot*Op de groote meesterwerken der letterkunde rust de dubbele zegen, dat zij niet alleen vrucht dragen voor den rijkdom van het volk, welks taal zij spreken, maar ook voor andere, die in hun taal deel willen hebben aan dien schat. Homerus, Dante, Shakespeare zijn niet volledig zonder den krans van vertalingen, waarin hun woord weerklinkt en hun geest weerspiegeld wordt. Niet alle groote werken vinden hun weg in elke der omringende talen. Sommige zijn onvertaalbaar, andere, zooals bijvoorbeeld het Fransche klassieke drama, in den oorspronkelijken vorm zoo algemeen verstaanbaar, dat zij nauwelijks vertaling vragen. Van Chaucer geldt dit zeker niet. Barnouw geeft ons thans de Canterbury Tales in het Nederlandsch. Hij dekt daarmee een dubbel tekort van onze letterkunde. In zijn Inleiding herinnert de vertaler er aan, hoe niet lang na Chaucer een Hollander soortgelijks ondernam als deze. Wij hadden onzen Chaucer kunnen hebben... als Dirc Potter diens talent bezeten had! - Potter kon het niet helpen. Evenmin valt er den Nederlandschen letteren der volgende eeuwen een verwijt van te maken, dat Chaucer hun vreemd bleef. Zijn fortuna, zooals de Italianen het noemen, in Nederland begint eerst met Bilderdijk, en dan niet bijzonder fortuinlijk. Potter's ontoereikendheid en Bilderdijk's ontoegankelijkheid worden hier goedgemaakt. Chaucer belichaamt van den Engelschen aard den kant, waarin wij ons daaraan het meest verwant voelen. Hij geeft ons, met een glimlach, kleurige werkelijkheid, het bonte leven van den dag, waarmee de Engelsche letterkunde ons ook later steeds zal blijven trekken. Om Chaucer's pittigheid en sappigheid getrouw te blijven, om den geur en de kleur van den tijd niet te laten verflauwen, heeft Barnouw moeten delven en speuren naar oude woorden van middeleeuwschen klank, naar wendingen van hoofsche staatsie of van ruwe raakheid. Om den val van Chaucer's vers te benaderen, kwam het hem te stade, dat het Engelsch der veertiende eeuw nog de uitgangen kende, die onze taal bewaart. Men zal in deze vertaling meer waardeeren dan alleen de eerbiedwekkende toewijding aan de gestelde taak en de bekwaamheid van den nauwgezetten mozaiek-arbeid. Men zal haar genieten, hoop ik, als een frisch en gaaf, echt-Nederlandsch kunstwerk. |
|