Verzamelde werken. Deel 8. Universiteit, wetenschap en kunst
(1951)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 536]
| |
Boekbespreking [van Walter F. Schirmers' ‘Geschichte der Englischen Literatur von den Anfängen bis zur Gegenwart’]Ga naar voetnoot*Walter F. Schirmer, Geschichte der englischen Literatur von den Anfängen bis zur Gegenwart. - Niemeyer, Halle-S. 1937.Een Engelsche litteratuurgeschiedenis van Beda tot J.B. Priestley, met bibliografie en register compleet in één deel van 679 bladzijden, ziedaar een werk, dat, wil het bruikbaar zijn, wel ongeveer de hoogste eischen stelt, die men een auteur stellen kan. De wijze, waarop de Duitsche Anglist Walter Schirmer aan die eischen heeft voldaan, is bewonderenswaardig. De uitdrukking is bondig en treffend, duidelijk en zakelijk. De gedachte is even scherp op den vorm als op den inhoud der behandelde werken gericht. Stijl en geest beide worden even fijn gekarakteriseerd. De oudere tijdperken komen niet te kort bij de jongere, noch omgekeerd. De grenzen van de stof zijn wijd getrokken: in de middeleeuwsche periode worden de Latijnsche geschriften op gelijken voet behandeld met de Engelsche en Anglo-Fransche. De geschiedschrijving en de theologische litteratuur krijgen ruimschoots haar deel. Waar het noodig is, wordt in enkele woorden een historische achtergrond geschetst, zoo bijvoorbeeld het ontstaan der universiteiten, de opkomst van het Engelsche recht. De tijd tot 1500 vult bijna 200 van de 590 bladzijden tekst. De indeeling van een algemeene litteratuurgeschiedenis moet noodzakelijk werken met globale onderscheidingen, die een zoo rijke en veelzijdige stof als de Engelsche letterkunde onvermijdelijk forceeren. De opschriften der boeken luiden hier: ‘Die germanische Welt, Das romanische und gotische Mittelalter, Die Zeit der Renaissance, Barockzeit und Klassizismus, Romantik und Realismus’. Naarmate men den modernen tijd nadert, wordt de treffendheid van deze stijletiketten twijfelachtiger, maar dit euvel is nauwelijks te ontgaan, evenals een ander, dat aan het begrip litteratuurgeschiedenis bijna inhaerent moet heeten: voor de oudere tijdperken laat zich het letterkundig proces beter behandelen als geschiedenis, d.w.z. als een samenvattend verhaal van historische ontwikkeling, dan voor de nieuwere, waarbij dit verhaal terwille van een zekeren graad van volledigheid onweerstaanbaar in de richting van catalogus of inventaris gedrongen wordt. | |
[pagina 537]
| |
Een soortgelijk bezwaar geldt van de aesthetische beoordeeling der werken: hoe nader tot het heden, hoe moeilijker het wordt, een algemeen overtuigend afdoend oordeel te vellen. Wie de passages over Chaucer of Spencer opslaat, kan er vrij zeker van zijn, in hoofdzaak een vaststaand oordeel te vinden, niet alzoo echter, als men de kenschets van figuren als Dickens, Stevenson of Shaw aan het eigen oordeel toetst. Door al deze moeilijkheden slaat de schrijver zich op meesterlijke wijze heen. Keer op keer treffen fijne en diepe karakteriseeringen; ik noem als voorbeeld die van D.G. Rossetti. De scheiding der stof in dicht en proza dwingt wel eens tot ongewenschte storingen in de historische volgorde, zooals wanneer Burns en Blake voorafgaan aan Steele en Addison. Nog een andere knoop viel door te hakken: de Amerikaansche letterkunde blijft onbehandeld. Wanneer men van een boek als dit, dat in zoo kort bestek een zoo algemeen en omvangrijk en tevens zoo levend en gevoelig onderwerp als een gansche nationale letterkunde samenvat, kan zeggen, dat het zich even goed leent tot lectuur, als het praktisch blijkt om na te slaan, dan ligt daarin de hoogste lof opgesloten. Die lof komt den schrijver ten volle toe. |
|