| |
| |
| |
[Commentaar] Op het Orghelgebrujk van den Heere van Zujlichem, Constantijn Hujghens,
Ridder, Raedtsheere en Gehejmschrijver Zijner Hooghejt ven Oranje
A. Inleiding
Huygens' geschrift Ghebruyk en onghebruyk van 't orgel in de kercken der Vereenighde Nederlanden kwam anoniem uit in 1641, bij Elzevier te Leiden (herdrukken op naam in 1659 en 1660).
Over de voorgeschiedenis van deze uitgave geeft Worp, Briefw. III, Inl. VII vlgg. uitvoerige inlichtingen. Huygens hield zich reeds in de winter van 1639 op 1640 met deze actuele kwestie bezig.
Het resultaat was een verhandeling, waarin hij zich een voorstander betoont van het orgelgebruik in de godsdienstoefening ter begeleiding van de gemeentezang. Het tractaat is geschreven in een pittige stijl, waarvan Van Es in Gesch. van de Letterk. der Nederl. (IV, 147 vlgg.) een uitvoerige, zeer waarderende analyse geeft.
Alvorens tot uitgave van zijn geschrift over te gaan, zond Huygens het manuscript aan de Haagse predikanten Streso en Loots, en aan zijn vrienden Hooft en Barlaeus. Barlaeus betuigde zijn instemming in een kort briefje (Briefw. III, 151) Hooft schreef uitvoeriger, eveneens met grote waardering. Deze brief van 6 sept. 1640 (Briefw. III, 103, 104) volgt hier:
De bedenking van UEd. Gestr. op het gebruik der orghelen vind ik t'eenenmael opgeleidt van onverwrikkelijke redenen, zoo in 't beweren als in 't wederleggen; maer dit getempert met een' bescheidenheit, zoo omzightigh en ontziende, dat het der tegenparthije niet alleen de maght, maer ook de wil tot strijden beneemen moet:
Animo quoque subjugat hostes.
Hierbij gaen eenighe veirsen, zoo maeger en ongedaen als hun dichter die uit zijn' tweede ziekte, sedert twee maenden herwaerts, komt. Maer Johannes Rulaeus, predikant, beroepen van hier tot Rotterdam, raekte onlanx met mij te kouten van deze stof, in 't bezonder van de kracht der gulle klanken, die geene, ofte - 't welk eevenveel is - onverstaenlijke woorden vervatten, ende verhaelde mij deze geschiedenis. Een Roomsgezint schipper van Hoorn quam, te lande gereist uit Italie, over Genève, en hier ter preeke van den heer Beza, uit enkele nieuwsgierigheit, oft om tijdtverdrijf, alzoo hy 't Franchois niet beter kende dan 't Hebreeuwsch. De voeghlijke leiding der stemme, de beweghende lieflijkheit van 't geluidt - het gelaet moght'er toe helpen - wracht in den goeden man een' graetigheit nae onderwijs in de leere, die hem docht naer gelijke zoetigheit te smaeken. Hij liet zich berichten, en verliet het Pausdoom. Oft dit voorbeeldt erghens een hoexken verdient in 't werk van U Ed. Gestr., zij haeren oordeel bevolen, samt in haeren beste gunste ...
| |
| |
Over het verdere verloop van de uitgave en het succes van Huygens in zijn strijd voor het rechte gebruik van het orgel in de eredienst zie men Worp t.a.p.
Op dezelfde datum, 6 sept. 1640 schreef Hooft ook aan Van Wikkevoort enkele regels die betrekking hebben op zijn gedicht voor Huygens werk. Ik citeer uit deze brief (v. VI. III, 370):
Het aenstaen des Heeren van Zulichem heeft, met den naedruk van U Ed. Gestrengheits aenmaening, eenighe drooghe veirsen gewrongen ujt mijnen dorren geest. Zoo U Ed. Gestr. belust is op het aenschouwen van yet zeldzaems in wanschaepenheit, ik heb den brief open gelaeten, en 't slot daeraen gehangen, om toegeknipt te worden, als hij op wegh zal slaen.
Wat de ‘aenmaening’ van Wikkevoort betreft, ik heb deze niet kunnen vinden. Het is ook de vraag of ze schriftelijk gegeven werd. Wel schrijft Huygens in een brief aan Descartes van 14 aug. 1640 (Briefw. III, 85), of hij het manuscript van zijn verhandeling ‘que j'escrivis l'hiver passé-non pas de jour, mais de nuict, car vous savez que le soleil ne me void gueres a moy-sur le subject de l'usage des orgues en l'église’ wil opvragen bij Wikkevoort, die het thans in bezit heeft. Hij vraagt Descartes om zijn mening over het geschrift en verzoekt hem na lezing het exemplaar van het manuscript, het enige dat er is, terug te zenden aan zijn broer; ‘je pretends le faire imprimer pour introduire ce que je croy utile, ou faire abroger ce qui est scandaleux sans double.’
Descartes antwoordt in een brief vol waardering (aug. 1640, Briefw. III, 95). Huygens antwoordde op Hoofts brief van 6 sept. op 5 oct. (Briefw. III, 113):
‘Ontrent het scheiden van 't leger, 't welck mijne besighste tyden zijn, ontfing ick d'eere van U.E. schrijvens met het bygaende gedicht. Sooveel moet ick vooruijt setten, t mijner wettelicke ontschuldinghe van 't langhe swijghen op soo grooten beleeftheid. Nu ick dan den adem beghinne te verhalen, ende tegens mijne vrienden af te rekenen, keer ick voorall het aensicht tot U.E., met eerbiedighe dancksegghing voor de moeijte in 't lesen mijner droomen, en 't berijmen mijner ongerijmtheden genomen. Ik verneme met groot genoeghen, paucis lectoribus, quibus scribo, me non displicuisse, de turba vulgi unice securus.’
Verder spreekt hij de hoop uit dat Hooft geheel hersteld mag zijn van zijn ziekte.
| |
B. Tekst
Het gedicht werd in de uitgaven van Hoofts gedichten voor het eerst gedrukt in Dichtkunstige Werken van P.C. Hooft, 1657, voor de verdere uitgaven zie men Leendertz' Bibliographie, p. 69.
| |
| |
| |
C. Commentaar
Op het Orghelgebrujk vanden Heere van Zujlichem, Constantijn Hujghens, Ridder, Raedsheere en gehejmschrijver Zijner Hooghejt van Oranje.
Wie vlijtigh 't oogh op 't boek der wereldt velt,
velt - slaat (vellen vroeger ruimer gebruikt dan thans. Vgl. Huygens'
Op een mis-luckte Muydsche reyse, vs. 60 met de comm., in deze uitgave).
Jn elke soort van schepsels vindt gespelt
gespelt - verteld, meegedeeld, verkondigd.
Des Scheppers lof. De bijen en de mieren
Getujghen 's met haer' geest. De domme dieren,
's - ervan (gen. bij getujghen), nl. van die lof voor de schepper (lof onz.). (Voor de algemene gedachte in vss. 1 vlgg. vergelijke men de Nederlandse geloofsbelijdenis (37 artikelen), art. 2: Door wat middel God van ons gekend wordt. Wij kennen Hem door twee middelen. Ten eerste, door de schepping, onderhouding, en regering der gehele wereld: overmits deze voor onze ogen is als een schoon boek, in hetwelk alle schepselen, grote en kleine, gelijk als letteren zijn, die ons de onzienlijke dingen Gods geven te aanschouwen enz.).
met haer' geest - door haar vernuft (tegenover ‘De domme dieren’); bijen, mieren vrl. mv. Hooft onderscheidt in deze tijd haar en hun! Vgl. hunner (6).
(5)[regelnummer]
Van groot tot kleen, jae d' alderminste worm,
Verklaeren 't, met geschikthejt hunner form.
Verklaeren - melden, bekend maken.
't - Des Scheppers lof. (lof is onz.).
geschikthejt hunner form - doelmatigheid van hun lichaamsbouw, (geschiktheid = wijze waarop iets ‘geschikt’ is, waarop de verschillende delen tot een geheel zijn verenigd. Vgl. Baeto, 389, de bekende passage waar Hooft aan deze ‘geschiktheid’ een van zijn Godsbewijzen ontleent.)
'T onroerend tujgh, de leevenlooze dingen,
'T onroerend tujgh - de niet bewegelijke dingen (syn. met het volgende ‘de leevenlooze dingen’).
Die zeggen 't niet alleen, maer leeren 't zingen.
't - nl. ‘Des Scheppers lof’ (het lof).
leeren - in de zin van discere.
| |
| |
Het drooghe been, het dorre hout, het tin,
Het ... tin - waarvan achtereenvolgens de hoornen, houten en metalen muziekinstrumenten gemaakt zijn. Ook alle in 't orgel verwerkt.
(10)[regelnummer]
Verheft zijn' stem, en zwaejt des menschen zin
zwaejt ... zin - buigt geest en hart van de mens, neigt, beïnvloedt in de richting van, beweegt.
Tot deftighejt, tot ootmoedt, tot eerbieding
deftighejt - ernst, ernstige stemming.
eerbieding - betoon van eerbied.
Aen zijnen God; met wonderlijk' ujtwieding
Der woestighejt: en preekt in tael, verstaen
ujtwieding der woestighejt - uitroeiing, wegneming van wilde, opstandige gezindheid (wat tegen God ingaat).
Van Noor en Moor, Oost- en Westjndiaen.
(15)[regelnummer]
Dank heb 't vernuft, ujtvinder van de keelen
keelen - (verschillende) stemmen.
Des Orghels, dat de zielen weet te streelen,
En ment ze, met geneughte, tot het pujk
ment - voert, leidt, stuurt.
Haers hejls. Het plejt, gevoert om 't slim gebrujk,
het pujk Haers hejls - hun hoogste heil.
plejt - strijd, twist.
slim - verkeerd (wat Huygens ‘onghebruyk’ noemde).
Waerujt, voorheen veel aenstoots was gerezen.
(20)[regelnummer]
Heeft Hujghens nu beslecht; en 't Recht gewezen.
't Recht gewezen - het vonnis geveld, de twist beslecht, uitspraak gedaan; en tegelijk: het Rechte gebruik (tegenover ‘'t slim gebrujk’) aangewezen.
1640
P.C. Hóóft. |
-
-
[tekstkritische noot]varianten in het hs.
In het handschrift bracht Hooft enige verbeteringen aan (zie manuscriptologische beschrijving), waarover niet veel op te merken valt.
-
-
[tekstkritische noot]varianten in het hs.
vs. 9 De drooghe pee(z?) werd Het drooghe been. Hooft zal eerst hebben gedacht aan snaren (zie WNT XII, 1, kol. 906 voor deze betekenis van pees).
vs. 17 sleept werd ment (treffender woordgebruik).
vs. 19 Dat oorzaek van veel aenstoots plagh te wezen werd Waerujt voorheen veel aenstoots was gerezen. De uitdrukking is krachtiger en zo ontstond geen gelijkrijm met gewezen van het volgende vers.
|