| |
| |
| |
[Commentaar] Zang ter bruyloft van Heer Constantijn Huigens,
Ridder, Geheimschrijver des Prinssen van Oranjen, en Joffrou Susanne van Baerle
Trouwende den VI in Grasmaendt des jaers CIC IC CXXVII
A. Inleiding
Het gedicht is niet in hs. overgeleverd. Het verscheen het eerst in de uitgave der Gedichten van 1636, waarnaar L.-St. I, 256 vlgg. het afdrukte. Men vindt hier dus opnieuw deze tekst.
De uitgave door Brandt in 1671 in Werken vertoont slechts spellingverschillen.
De structuur van het gedicht, dat bij herlezing voortdurend aan schoonheid wint en m.i. tot de mooiste bruiloftsdichten der 17de eeuw moet worden gerekend, is als volgt:
1. | Aanroep van de dichter tot de Muze om hem ‘'t bestgegaeyde paer’ te helpen bezingen; (vs1-6) |
2. | Uitweiding over de overbodigheid der godheden van liefde en huwelijk: de bruid kan voor hen ‘bestaen’; (vs 7-12) |
3. | Indien de Eer met al haar attributen lichamelijk verscheen, zou zij zich buigen voor de schoonheid van Suzanna; (vs 13-18) |
4. | Want zuivere deugd en oprechtheid zijn door Natuur hier in een lichaam geborgen, dat even schoon is als de ziel; (vs 19-24) |
5. | Schoonheid van lichaam en goedheid van hart gaan hier samen en maken beide dierbaar aan de hemel; (vs 25-30) |
6. | Toch moest ook zij de brand der liefde ondervinden en werd haar heldere geest bedwelmd door tedere hartstocht; (vs 31-36) |
7. | Nieuwe gevoelens in de bruid breken door: zij die slechts de wetenschappen diende, leert nu wat ‘minnekommer’ is. Zij weet geen raad; (vs 37-42) |
8. | Maar de huwelijksdag breekt aan en het huwelijk zal in de kerk voltrokken worden. In de vragende vorm stelt Hooft haar dilemma in dit belangrijke uur: Wilt gij, die duizend harten onder uw heerschappij had, daarvan afstand doen, om één hart geheel te beheersen? (vs 43-48) |
9. | Vervolgens stelt de dichter aan de bruidegom een vraag: Durft gij het aan alleen het gezag te aanvaarden over een vrouw, die duizenden beheerste? Liefdesgloed zal zijn hart verteren, nu zij zelf in vlam staat, die, zelf koud, zovele harten in vlam zette; (vs. 49-60) |
10. | Als ooggetuige van een moeizaam tot stand komend huwelijk vertelt Hooft verder. Hij ziet dat Huygens de bruid zijn open rechterhand biedt, maar het is nog geenszins zeker dat de bruid de uitgestoken hand aanvaardt. Suzanna mag er wel aan denken dat zij ‘des Prinssen rechterhandt’ toegestoken krijgt: een reden te meer om te aarzelen (vs. 61-66) |
| |
| |
11. | De dichter beschrijft des bruigoms hand verder: het is niet de hand van een veldheer, maar van de tolk van de prins, de hand van een dichter, ook van een voortreffelijk musicus. En tenslotte nogmaals: de hand van de bruidegom. Deze hand biedt hij u aan, o Suzanna! (vs. 67-84) |
12. | Vs. 85-90 geeft een uitweiding met merkwaardige toespelingen. |
13. | In vs. 91 richt de dichter zijn ogen op de bruid in de kerk. Zij reikt, na lange aarzeling dus, haar hand aan de bruidegom. Maar nog kan zij het jawoord niet uitbrengen, nog zijn er verstandelijke tegenwerpingen te maken. Bijna barst zij in tranen uit, maar zij weet zich te beheersen. Wat in haar omgaat beschrijft Hooft in de vss. tot 120. Eindelijk spreekt zij het jawoord, en Huygens bezegelt dit met een kus, voordat het herroepen kan worden. |
Zo heeft Suzanna zich in dit vers bewust gemaakt wat het jawoord naar geest en lichaam voor haar te betekenen heeft. Hooft heeft wel geweten van de lange weg van toenadering, die aan de huwelijksdag vooraf gegaan is en al die overwonnen of nog niet overwonnen aarzelingen projecteert de dichter in het moment van de kerkelijke huwelijksvoltrekking. Hoe weinig wij van dit alles ook weten, het staat wel vast dat Suzanna enige tijd geaarzeld heeft, alvorens Huygens te accepteren. Zij behoort tot die zeventiende-eeuwse vrouwen, die laat in het huwelijk treden, zich niet gauw binden, en eerst na veel aarzelen de sprong durven wagen. Het volgende is een poging om uit de gegevens in gedichten en brieven tot een reconstructie te komen, hoe gebrekkig en onvolledig ook, van de verhouding Constantijn-Suzanna.
Suzanna is Huygens' nicht, wat jonger dan hij (8 maart 1599 gedoopt in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, als dochter van Jan van Baerle, 1605 overleden, en Jacomina Hoon, 1617 overleden (W. II, 9, noot 1). Worp zegt t.a.p.: ‘De mooie, rijke wees was een zeer begeerlijke partij en vader Christiaen Huygens heeft dan ook al zijn best gedaan, om haar voor zijn oudsten zoon Maurits te veroveren (Zie zijn brief aan haar van 14 Jan. 1623 bij Jorissen, Constantin Huygens, blz. 129).
Constantyn maakte in een zijner brieven uit Londen (10 Aug. 1622) allerlei gekheid over het vrijen van zijn broeder, terwijl Suzanna in Den Haag bij zijn ouders logeerde (Lettres françaises) [bij Worp, Briefw. I, 109 vlgg. F.L.Z.]. Constantyn zelf is in 1627 haar gelukkige echtgenoot geworden.’
Dat gekheid maken neemt niet weg, dat m.i. uit de brieven van Huygens duidelijk blijkt dat hij de vrijage van zijn broer krachtig ondersteunde en serieus heeft meegewerkt tot een verbintenis tussen die twee. Naast het ietwat schertsende, dat hem steeds eigen is, staat een positief meevoelen met Maurits en steun aan diens pogingen om Suzanna te veroveren. De zusjes Geertruid en Constantia blijken intens mee te leven. Hun brieven (alleraardigst, bakvisachtig) getuigen ervan (Briefw. I, 117, 129): Maurits is ook maar een droge, saaie kerel. Hij wil helemaal niet met hen
| |
| |
zingen. En Suzanna krijgt er van langs, omdat ze hem niet wil en al hun moeite in dezen voor niets is geweest.
In de brieven van Maurits aan Constantijn rept hij met geen woord over Suzanna.
11 sept. 1622 schrijft Constantijn aan Dorothea van Dorp: ‘Je m'attends à la promesse que me faictes de m'aviser des amours de mon bon frere’. (Briefw. I, 121).
In een brief van 12 sept. 1622 (Briefw. I, 121) aan zijn ouders: (samenvatting door Worp) ‘Ik zou nog iets over mijn broeder kunnen schrijven, maar ik heb hem zelf al de waarheid gezegd [niet in Briefw. te vinden]. Men moet niet ledig zitten bij een zaak, die eens zo ver gekomen is, maar flink zijn en zich niet vernederen.’ Blijkbaar heeft Maurits zich in zijn ogen te slap aangesteld.
Vader Christiaen deed, zoals boven reeds vermeld, 14 jan. 1623 nog een krachtige poging bij Suzanna om haar voor Maurits te winnen. Vergeefs. Blijkbaar was de vrijage al in 1622 definitief misgelopen.
Er is geen aanleiding om te denken dat Huygens langzamerhand de plaats van Maurits is gaan innemen. De verhouding tussen hem en Suzanna blijft gewoon hartelijk.
Dorothea doet hem de groeten van ‘den Trillo’ (d.i. Lucretia van Trello, tante van Dorothea van Dorp en goede vriendin van Huygens) en ‘het schoone kint’ (Suzanna?) in een brief van 30 mei 1624 (Briefw. I, 170).
In een vorige brief van 23 mei 1624 (Briefw. I, 169) zegt zij op de bruiloft van De Vogelaer in Amsterdam met ‘Baereltgen’ op zijn gezondheid te zullen drinken, wat zij blijkens de brief van 18 juni 1624 (Briefw. I, 172) ook gedaan heeft. ‘Al datter fray is, dat is Baereltgen. Wij hebben samen dickmael U.E. gesonthijt gedroncken.’ In elk geval blijkt hieruit een goede verhouding tussen Huygens en Suzanna. Ook een gedichtje van 7 september 1623 (Worp II, 9) getuigt daarvan.
Niettemin is het opmerkenswaard dat Hooft in zijn Koelte van antwoord (vs. 88), kort voor 7 febr. 1624 gedicht, zegt dat Huygens niet vatbaar was voor de ‘Baerelijke Minne’. Dit zou er op kunnen wijzen dat zij in die tijd reeds meer dan enkel sympathie voor Constantijn heeft gekoesterd. Maar ik durf dit toch op grond van deze ene uitlating in een zo speels gedicht niet aan te nemen.
Voor ons besef opeens breekt Huygens' verliefdheid door in 1626. Na lange jaren van vriendschap voor zijn mooie nicht is plotseling een hartstochtelijke genegenheid in hem ontwaakt. Dit geschiedt wel meer, ook nu. Uit de sonnetten van 11 en 17 sept. 1626, respectievelijk uit Utrecht en Millingen aan haar gericht spreekt een grote hartstocht, die geen weerstand duldt.
Na een kort ongedateerd gedicht volgt Kommerlick ontwaken van 1 nov. 1626 (W. II, 166), dat zijn ellende in de onzekerheid of hij haar zal winnen, tekent. Hetzelfde in het uitvoerige ‘Ick doolde bijster-sweghs in
| |
| |
'tswartste van 'tonseker’ van 23 jan. 1627 (W. II, 170 vlgg.), een gedicht van grote hartstocht, waarvan het magistrale slot de verovering in gedachten van de steeds wijkende, maar hardnekkig achtervolgde Suzanna schildert. Het gedicht eindigt met de verrassende mededeling, dat Sterre, terwijl Coridon-Huygens nog klaagt, reeds de zijne is. Drie dagen later dicht hij zijn triumfante Lied (‘'t Kan mijn Schip niet qualik gaen enz.’, W. II, 174).
Mijn indruk is dat Huygens toen hij dan eindelijk goed verliefd was op zijn nichtje, hard heeft moeten vechten, om haar te winnen.
Dit, deze strijd, de lange aarzeling van Suzanna, heeft Hooft, een beetje onbescheiden voor ons gevoel, in zijn bruiloftslied willen weergeven.
Enkele data mogen hier nog volgen:
8 sept. 1626 Huygens reist uit Den Haag naar het leger (hij was in de zomer van 1626 ziek geweest), via Amsterdam. Hij bezoekt zeer vermoedelijk Suzanna op diezelfde dag.
11 sept. reist hij naar Utrecht (vanwaar hij een sonnet tot haar richt).
12 sept. is hij in Arnhem, 15 sept. in Millingen bij het leger.
17 sept. richt hij van hier een tweede sonnet tot Suzanna.
1 nov. dicht hij zijn Kommerlick ontwaken.
23 nov. reist hij naar Amsterdam, blijft daar twee dagen. (Misschien is toen de beslissing gevallen).
23 jan. heeft hij in elk geval zekerheid. (Men vergelijke ook de brieven van zijn oude vriend Schmelzing van 12 jan. 1627, Worp, Briefw. I, 210 (hij heeft er plezier in dat het meisje van de ene broer naar de andere overgaat: ‘Solke getraue broders findet man nit vehl’) en 25 jan. 1627 (Br. I, 210), waarin hij Huygens gelukwenst, nu hij gehoord heeft ‘dat het wild bei nagt gefangen (is).’).
8 febr. 1627 komt de verloving tot stand.
6 april 1627 wordt het huwelijk gesloten.
(Zie Worp II, 165, 166-168, 170-176; H.E. van Gelder, Ikonografie van C. Huygens en de zijnen, 20, 21).
| |
| |
| |
B. Commentaar
Zang ter bruyloft van Heer Constantyn Hvigens,
Ridder, geheimschrijver des Prinssen van Oranjen,
en Ioffrouw Svsanne van Baerle.
Trouwende den VI in Gramsaendt, des jaers CIƆ IƆ CXXVII.
HEf aen, me Zanggodin, om heerlijk te vermaeren,
Hef aen ... Zanggodin - Het klassieke begin, de aanroep tot de Muze: Begin te zingen, mijn Muze.
me - stilistisch voor ons vreemd. Hooft zag blijkbaar geen bezwaar in de combinatie van me (= m'n, mijn) en muze!
om ... vermaeren - teneinde op luisterrijke wijze bekend te maken, teneinde de roem te verkondigen van.
Met adelijken tóón, 't onscheydelijke paeren
Met ... tóón - op een toon, die bij de adel past (Hooft zal hier denken aan Huigens' ridderschap, dat ook in de titel van het gedicht wordt genoemd.) Tegelijk ook: op edele, verheven toon.
't onscheydelijke paeren - de onverbrekelijke vereniging.
Van 't bestgegaeyde paer, dat min met minne lóónt.
bestgegaeyde - (samenstelling met het partic. praet. van gaden = tr. paren) bestgepaard, waarvan de leden het best bij elkaar passen.
dat min ... lóónt - dat (subj.) liefde beloont met liefde, waarin liefde met wederliefde wordt beantwoord.
De weeld is in haer' krits. 't Gaet op een hooghtijdthouwen.
De ... krits - De vreugde is op haar toppunt, is volkomen (WNT VIII, 1, 296).
't Gaet ... hooghtijdthouwen - Er gaat feest gevierd worden, het bruiloftsfeest begint.
(5)[regelnummer]
Het edel hoofdtsieraedt der Aemstelsche Ionkfrouwen
Het ... Ionkfrouwen - Het pronkstuk der Amstelse jonkvrouwen.
Versiertmen; en de króón der maeghden wordt gekróónt.
wordt gekróónt - wordt bekranst (men denke aan de gewoonte van het kronen van de bruid).
't En is van geenen doen, met vierige gebeden,
't En ... doen - Het is niet nodig.
Te daegen, westwaert aen, de Paphisch' heiligheden,
te daegen, westwaert aen - naar het westen nl. naar Amsterdam (vanuit het oostelijk Paphos) te roepen, op te roepen.
de ... heiligheden - Venus c.s. (die genoemd worden in vs. 12: Min = Gupido en Hymen, god van het huwelijk); de Paphische godheden (WNT VI, 470: Heiligheid in de zin van heilig wezen.)
Venus was in Paphos op de kust van Cyprus geboren.
| |
| |
Om over zegening van 't bruyloftbed te gaen.
over ... gaen - zorgen voor.
(10)[regelnummer]
Onnoodigh is het, dat zich zelve zy besnoeyen
De gunst van Epikujr, en deezer feeste moeyen.
dat ... Epikujr - dat zij (nl. de Paphische goden) hun genietingen beperken, dat zij zich genietingen zouden ontzeggen (nl. door ‘zich (samengetrokken) deezer feeste te moeyen’ = zich met dit feest te bemoeien; vgl. WNT IX, 951 met dit citaat. De gunst van Epikujr = de weldaad die Epicurus leert, nl. het genot als hoogste levensgoed.
De bruydt, voor Venus, Min, en Hymen kan bestaen.
bestaen (voor) - gelden voor, opwegen tegen.
Indien dat, in den vleesch, met haer' betaemlijkheden,
dat - het bij Hooft veel voorkomende, een afhankelijke ‘zin’ aanduidende dat (thans typerend voor volkstaal).
den - 3e nv. van het.
met ... betaemlijkheden - met wat bij haar hoort.
d'Heilheiligh' Eer verscheen, zy zoud' haer' eige zeden,
Heilheiligh' - zeer heilige, hoogheilige (WNT VI, 455: navolging van lat. sacrosanctus met als eerste lid heil voor heilig, zoals nieuwsgier voor nieuwsgierig).
zeden - manieren, optreden, wijze van zich voordoen.
(15)[regelnummer]
Hoe zinlijk datze zyn, met wanstal zien bekladt:
zinlijk - schoon, bevallig.
wanstal - wanstaltigheid.
Niet rustend' oft z' en had gelaet en swier gebogen
oft ... en - de constructie die Hooft aanvankelijk naast enkel oft volgde, tot hij koos voor of(t) zonder meer (Waerneming 21, zie Zwaan 239). Ook nu nog dit of na negatieve voorzin. Hier het best te vertalen met ‘vóór’.
gelaet en swier - wijze van doen en gebaar, beweging.
Nae 't wezen van Susann'; en zeggen, deze toogen
gebogen Nae - veranderd naar, geconformeerd aan.
wezen - uiterlijk, voorkomen, wijze van zijn.
en zeggen - en zij zou zeggen (samentrekking met 14).
toogen - trekken (maar dan toch vooral weer: manieren van doen, manieren die voor Suzanna typerend zijn. Over het puur uiterlijke gaat het pas in vs. 25 vlgg.).
Zijn van de voeghlijkheidt een passer zonder dat.
Zijn ... dat - zijn een zuivere norm van wat past; passer (richtsnoer) hier in de figuurlijke zin van norm (niet in WNT); zonder dat = zonder enig gebrek, zonder iets wat eraan mankeert. Zie WNT III, 2, 2308. zonder dat = zonder iets waarop men aanmerking kan maken, zonder gebrek. Vgl. nog ons: er is niet dát op aan te merken. L.-St. I, 257, noot 18 betrekt dat ten onrechte op wanstal van vs. 15.
| |
| |
Want haer verheven geest ontzindelt in de klaerheidt
haer - van Suzanna.
ontzindelt - 3e pers. enkelv.: ontvonkt, brandt, straalt.
(20)[regelnummer]
Van ongefronste deughd, blinkt met de blijde waerheidt
ongefronste - zonder rimpel, zuivere, vlekkeloze.
waerheidt - oprechtheid.
Eens zujveren gemoeds, daer niet schijnheilighs schujlt.
daer - waarin (antecedent is gemoed).
Alzoo dat elks gezicht gezoogen door 't geflonker
gezicht - oog, blik.
gezoogen - met kracht getrokken.
geflonker - nl. van ‘haer verheven geest’ (19).
Daer heene vliet, gelijk als naer een licht in 't donker,
Daer heene vliet - daarheen, nl. naar dat geflonker snelt, ijlt, zich spoedt (van vlien).
Waer mede d' Aerdeschim der Zonneschijn vervujlt.
Waer ... vervujlt - Dit vers levert geen redelijke zin op, tenzij men leest Zonne schijn. De drukfout kan veroorzaakt zijn, doordat in het handschrift niet uit was te maken of ‘Zonne’ en ‘schijn’ al of niet één woord vormden. De bet. is m.i.: (het donker) waarmee de aardeschaduw (het aardse duister) het schijnsel van de zon bederft (alleen de aarde kent donker doordat zij schaduwen verwekt, de zon is alleen maar licht).
(25)[regelnummer]
Zorghvuldige natujr, wat waert ghy wel beraeden,
Zorghvuldige - zorgzame.
wel beraeden - wijs, vol overleg.
Toen ghy die zoete ziel niet anders dacht te laeden
die - nl. van Suzanna.
laeden - bergen.
Als in een lichaem haer van fraeyigheên gelijk.
haer - nl. die ziel.
van fraeyigheén - in schoonheid.
Wanschaepenheidt beswalkt den luyster der manieren.
Wanschaepenheidt ... manieren - Wanschapenheid v(an het lichaam) vlekt, bederft de glans der manieren, van het optreden waarin de ziel zich openbaart (vgl. 13-18 waar het ook over die ‘manieren’, daar zeden genoemd, ging). Daarmee is weer het bekende ideaal van Hooft: de schone ziel in het schone lichaam (zie bijv. Granida, vs. 479 vlgg.) uitgedrukt.
Hier maeken een gespan het schoon en 't goedertieren,
maeken een gespan - werken samen, treden in verbond.
't goedertieren - het goede, het goedaardige, de goede inborst.
(30)[regelnummer]
En haer beyd lief en waert aen aerd en hemelrijk.
En ... hemelrijk - en (maken) haar (‘die soete siel’) of eerder haar (Suzanna van Baerle) zowel dierbaar als geacht (geëerd) bij hemel en aarde.
| |
| |
Maer lief nocht waerdt zyn kan zoo lief den hemel smeken,
Maer ... smeken - Men lette erop dat de structuur van het gedicht grotendeels bepaald wordt doordat Hooft telkens een volgende strofe doet aansluiten bij de laatste woorden van de vorige.
smeken - vleien, naar de mond spreken.
Dat hy ons aflaet gun van 't bijster hartebreken,
aflaet gun van - kwijtschelding geeft, ontheft van.
't Welk uyt het woeden van den brandt der liefd' ontstaet.
Dat maeghdelijk vernuft wel eer gewoon te lonken
(35)[regelnummer]
Alleen op wetenschap, nu grondelijk verzonken
In minnekommer, weet tot haeren wil geen raedt.
weet ... raedt - weet geen raad ten opzichte van wat het wil (zij die tot nu toe alleen op wetenschap lette, staat verlegen tegenover deze nieuwe begeerte).
Op nieuwe wijze staen haer' lichjes in de lóchjes.
lichjes - oogjes.
lóchjes - gaatjes, hier: oogkassen.
Haer' helder' harssen zyn bedwelmt met teêre tóghjes.
harssen - hersenen, verstand (WNT VI, 644: In de 17e eeuw was hersen, harsen, vr. enk. (soms evenwel als mv. op te vatten?) nog wel in gebruik (en als eerste lid in de samenstelling met andere woorden is dit nog zoogoed als de eenig voorkomende vorm). Hier treedt harssen als mv. op blijkens ‘zijn’.
teêre tóghjes - tedere begeerten, liefdesverlangens.
Haer hartje dobbert, en gantsch oneenpaerigh slaet.
dobbert - beeft (letterlijk: gaat op en neer).
oneenpaerigh - onregelmatig, ongelijkmatig.
(40)[regelnummer]
De zoete zinnetjens nu luchtigh zyn en wufjes,
zoete zinnetjens - liefelijk gemoed.
nu - het ene ogenblik.
wufjes - dartel.
En in een oogenblik weêr mijmerigh en sufjes.
in een oogenblik - het volgende moment.
sufjes - flauw, lusteloos, soezerig.
De klóp der adren weet van geen' gerijmde maet.
gerijmde - gelijke, regelmatige.
Zy komt te koor; te keur; te knoop, die niet moet glyen:
te koor - (in het koor (van de kerk, waar het huwelijk gesloten wordt, te Amsterdam).
te keur - Hooft associëert met koor dat hij ook nog wel kende in de betekenis: keus. WNT VII, 1, 2618 zegt dat het naast keus in de 17e eeuw nog voorkwam. te keur = ter keuze, om te kiezen (nl. haar echtgenoot, voor altijd).
te knoop - (het volgende stadium) tot de verbintenis (van het huwelijk).
die ... glyen - die vast moet zijn, onontknoopbaar.
| |
| |
En scheydt uyt het bezit van zoo veel' heerschappyen
scheydt uyt - doet afstand van, geeft prijs.
(45)[regelnummer]
Haer opgedraegen door de jeughd van heusscher aerdt.
heusscher - goede, beschaafde (dat nl. enk.).
Wat lust u, koningin der harten, in te haelen
in te haelen - meer binnenwaarts te zetten (L.-St.).
Van uw vermogen rijk de wijdtgestrekte paelen?
Van ... paelen? - de zeer wijde grenzen van uw machtig rijk,
Oft is een hart u meer als duyzendt harten waerdt?
En ghy, o Brujdegoom, en vindt gh' u niet verslaegen
(50)[regelnummer]
Van ankst, dat ghy alleen 't gebiedt zult moeten draegen
gebiedt ... van - gezag, heerschappij ... over.
Van haer, die duyzenden regeerde met een rijs?
met een rijs - op zachtzinnige, liefelijke wijze (niet met een scepter).
Ach, ach! wat grooter gloedt is 't, die ik zie genaeken
wat ... gloedt - welk een grote gloed.
Vw ingewandt, nu zy is zellev' aen het blaeken,
ingewandt - hart.
Die zoo veel' vlammen plagh t' ontsteken in haer ys?
in haer ys - terwijl zij zelve ijs was.
(55)[regelnummer]
Al waer 't de dapperst en bestendighst aller helten,
bestendighst - standvastigste.
helten - helden (WNT VI. 502 vermeldt deze mv. vorm bij Hooft, rijmend op smelten; ook helterij, heltin komt voor).
Hy zoud' in zulk een' brandt gedwongen zyn te smelten,
Gelijk de witte sneeuw by 't heetgestookte vujr.
Maer smelt vry, dat uw ziel gesmolten in magh vloeyen
Maer ... vry, dat - Maar smelt gerust, opdat.
Ter wakkre wonde, die z' heeft in haer' borst te voeyen;
wakkre - open (er is verband m.i. met de ‘levende quetsujr’ van het volgende vers = kwetsuur die door de liefde openblijft en alleen door de liefde van de ander kan genezen).
die ... voeyen - die zij (doordat zij liefheeft) genoodzaakt is in haar borst te voeden, die ongenezen moet blijven.
(60)[regelnummer]
En strek een balsem aen die levende quetsujr.
Ik zie uw' vuyst verlangt nae dat zy zich ontfouwe.
verlangt nae dat - verlangt ernaar dat.
Ghy biedt haer d' ope palm, het zegel van de trouwe,
trouwe - huwelijkstrouw, de trouwbelofte.
| |
| |
Der zege zeker, zoo zy die slechs annerandt.
annerandt - aanvat, aanvaardt (vgl. 65: toe te tasten).
Maer ghy, o maeghd, zie toe, wat gh' op u laedt voor lasten,
(65)[regelnummer]
Indien uw vingers zich vervordren toe te tasten.
zich vervordren - wagen
Susanne, denk, gh' aenvaerdt des Prinssen rechterhandt.
des Prinssen rechterhandt - woordspeling met letterlijke en figuurlijke betekenis: als zij zijn rechterhand aanvaardt, bedenke zij wel dat ze tevens ‘de rechterhand van de prins’ aanvaardt.
Doch geene rechterhandt geschoeyt met ysre plaeten,
Doch ... plaeten - Huygens is niet de ‘rechterhand’ van de stadhouderals-veldheer, hij is geen man des oorlogs (‘ysre plaeten’ van de gepantserde handschoen).
Waer meê dat hy den geen' die Hollandts vryheidt haeten,
Het bekkeneel in beukt, en 't holle brein verplet:
bekkeneel - schedel.
(70)[regelnummer]
Maer een', die dient den Vorst voor tweede tael en teken,
voor ... teken - als tweede mond, als woordvoerster (Huygens is de rechterhand van de stadhouder, als secretaris).
Stadthoudster van zyn mondt, in onweêrroeplijk spreken.
Stadthoudster ... mondt - als vervangster (hand is vrl.) enz., als spreekbuis (predicerend verbonden met die van 70).
Die 't zeggen maekt tot zien, en van een woordt, een wet.
Die ... zien - (tweede bijv. bijz. bij een' van vs. 70) (een rechterhand) die wat gezegd wordt zichtbaar maakt (door het op te schrijven) en van een gesproken woord een geschreven wet maakt.
Een' handt de moeder van die konstelijke trekken,
konstelijke trekken - kunstige penseelstreken.
Dewelk' ons schildery van eenen geest verstrekken,
Een' ... verstrekken - Typering van Huygens als dichter, onder het bekende beeld van de schilder.
(75)[regelnummer]
Die aen 't bevallijk lijf, in schonheidt niet en wijkt.
Die - antec. is geest.
aen ... wijkt - wijkt voor, onderdoet voor.
Een handt, die blijdschap kan, in droefheidts boesem, baeren,
in ... boesem - in de boezem waar droefheid is, het droevige hart.
Als zy, met troetelstem begaevende de snaeren,
begaevende - hier nog als verbum: begiftigend (met liefelijke tonen).
't Geschal der klaere keel, door leengeluydt, verrijkt.
leengeluydt - geluid ontleend aan de snaren.
| |
| |
Deez' draeght u aellijk op een hart, dat al zyn gróótmoedt
Deez' - Deze hand (beschreven in 70-80).
draeght op - biedt aan.
aellijk - op een wijze die bij de edelman past.
gróótmoedt - grootheid van gemoed, edelmoedigheid (niet in WNT).
(80)[regelnummer]
Bestaet in dienstvaerdy, en overgeven óótmoedt;
bestaet - (van bestaden) besteedt.
dienstvaerdy - dienstvaardigheid. Vgl. hovaardij.
overgeven ootmoedt - (accent op 3e syll.) toegewijde, zich geheel aan de ander wijdende nederigheid.
Een borst, die anders niet, dan vier van vrundschap, aemt.
vier van vrundschap - vurige vriendschap (met de bekende omkering van kern en bepaling).
De schaemte maekt u schuw. Ach! denk hoe zich doorsnyen
Gevoelt al watter leeft, van 't lieffelijke lyen:
't lieffelijke lyen - de zoete smart (der liefde).
Iae zelfs, dat zich der Min, nocht aerdt nocht hemel schaemt.
der Min - ‘genitief-object’ bij zich schaemt.
(85)[regelnummer]
Hunn' Mingod is de Zon. Wen die haer komt verwarmen,
Hunn' - nl. van aerdt en hemel.
haer - de aarde.
Ontsluyt zy zich van drooght', en als met open' armen,
Den hóógen hemel lokt, dat hy haer' lust verzaê.
Des hy bewogen tot het weelderige boelen,
Des - waardoor, zodat.
weelderige boelen - wellustige minnen, mingenot.
Komt, daelend' in haer' schoot, die vruchtbaerlijk bespoelen
(90)[regelnummer]
Met regen; en zich quijt als mannelijke gaê.
mannelijke gaé - mannelijke partner (bij de vereniging) WNT IV, 116 vlgg.
gade: een der beide echtelingen, hetzij man of vrouw; mannelijke is dus geen pleonasme. Thans betekend ‘gade’ meest echtgenote.
Haer' handt reedt toe; zy rejkt; zy raekt. Maer in 't verbeelden
reedt toe - maakt zich klaar, gereed.
verbeelden - zich voorstellen, voor ogen stellen, indenken, realiseren.
Van 't groote woordt bevrucht met alle 's brujgooms weelden,
bevrucht met - zwanger van, dat als consequentie heeft, meebrengt.
't Verstandt weêr steken blijft. 't Oogh van 't begrip wordt wijdt,
Verstandt - overeenkomst, verdrag (dat vs. 91, 1e helft reeds leek gesloten te worden).
't Oogh ... wijdt - Het geestelijk oog gaat wijd open (uitwerking van ‘'t verbeelden enz.’, vs. 91, 92).
En maelt, ten breedst', haer af veroorloven van kusjes,
| |
| |
(95)[regelnummer]
Omhelsingen, en die vervaerelijke lusjes;
vervaerelijke - enigzins angstaanjagende.
En hoeze, wintz' een hart, weêr gaet het haere quijt.
Des dejst het, daelt, en dut. Ach is hier aen geen helpen?
het - het ‘oogh van het begrip’ (maar tegelijk ook het lichamelijk oog. Zie ‘deist ...’ enz., lichamelijk accompagnement van wat ergeestelijk gebeurt).
dejst - wijkt terug, schrikt terug voor wat het ziet.
daelt - wordt neergeslagen.
dut - peinst, mijmert (over al die consequenties).
Haer' starren dujken in de parlemoedre schelpen.
Haer' ... schelpen - Haar ogen verbergen zich in de parelmoeren (oog)-schelpen, verbergen zich achter de oogleden.
Die werpen perlen op van waeter doorschijnhel.
Die - Deze (de ‘schelpen’, het gesloten oog).
perlen - overeenkomstig het beeld van parelmoeren schelpen voor de oogleden. De oester in zijn parelmoeren schelp brengt de parel voort. Aan het bijna gesloten oog hangen de tranen.
doorschijnhel - zo helder dat het doorschijnend is.
(100)[regelnummer]
Nochtans de zedigheidt verbiedt haer 't volle schreyen,
zedigheidt - betamelijkheid, gevoel voor wat past.
En weigrend' over boordt de traenen te geleyen,
over boordt - over de rand van de bijna gesloten oogleden (zodat ze het oog verlaten en neerdruppelen).
Doet haer tot foly 't óógh, tot kasse dienen 't vel.
Doet .. vel - doet voor haar (m. vw. = die ‘perlen’) het oog dienen tot foelie, het vel als kas. WNT III, 3, 4601: foelie: Metaal in den vorm van een zeer dun blad, inzonderheid bladtin. Vooral in toepassing op het amalgama van tin en kwik, waarmede men spiegels en ook wel edelsteenen van achteren bekleedt om de terugkaatsing van het licht te versterken.
Het oog dat achter de oogleden schuilgaat maar toch nog zichtbaar is, niet geheel gesloten, dient de parels als foelie, de oogleden zelf zijn de kas waarin ze gevat zijn. Vgl. de bekende regels uit Hoofts Zang aan Leonor (L.-St. I 266): ‘Vonken foly van die git,/Gitten met uw gulden pit,/Blixemt niet zoo fellijk,/...’, verzen die nog nimmer bevredigend zijn verklaard, maar waarin zeker dezelfde voorstelling van terugkaatsingverhogende ‘foly’ schuilt.
Ach met wat verwe zal z' haer uytspraeks zin verbloemen?
Ach ... verbloemen? - Ach hoe zal zij de zin van het woord dat zij moet uitspreken (het ja-woord) zo opsieren, vermooien en daarmee tevens bedekken (dat zij er niet voor terugdeinst)?
Zy kan geen neen, en dar het tegendeel niet noemen.
dar - durft [bij Hooft is dar, darren de gewone (oude) vorm].
noemen - uitspreken.
| |
| |
(105)[regelnummer]
Haer' heughnis schijnt die stem te bergen in een' hoek.
stem - woord (naar lat. vox) Vgl. Koelte van Antwoordt vs. 149.
Hoe datze 't reedschap van de taele tracht te stellen,
't reedschap ... taele - het gereedschap van de taal, het instrument waarmee men de klanken, woorden vormt; stembanden, tong enz.
stellen - in positie, in gereedheid brengen.
't En weet geen' dujtsche silb van j en a te spellen.
Oft huppeltz' op haer' tong, zy is terstondt weêr t' zoek.
In welk een' arbeydt gaet haer geest, om te geleggen
In ... geest - Hoe gaat haar geest zwanger.
(110)[regelnummer]
Van 't lastige gelujdt, en met een zaeligh zeggen
geleggen van - baren (hollandisme voor: geliggen van).
lastige - bezwarende, zwaarwegende.
Te lóónen 't lijden, dat haer' minnaer nojt verdroot?
Ik zellef moed' en mat van haer' bekommeringen
Ten eindt van adem ben, en suffend' op het zingen,
suffend' op het zingen - haperend, stokkend in mijn zingen (vgl. deun, 114), WNT XIV, 470: suffen op = zich uit het veld laten slaan door, verbaasd zijn over, perplex staan van, verlegen zijn voor.
Mijn' deun besluyten zoud', indien dat zy besloot.
(115)[regelnummer]
Haer hartje magh niet meer. De kneeder van de stemmen
de kneeder van de stemmen - de tong (daarna volgen tanden, dan de lippen).
Gevoelt bewegenis. 't Yvoor vergeet zyn klemmen.
bewegenis ... beweging.
't Yvoor ... klemmen - de tanden worden niet meer op elkaar gedrukt, gaan vaneen (om het ‘ja’ uit te spreken).
't Bewillight altemael tot op de lippen nae.
't Bewillight altemael - Alles is bereid, is gewillig (tot het uitspreken van het ja-woord).
Te twisten schijnen deez' twee roô koraele dijken,
Wie d' eerste voor de vloedt der klank zal moeten wijken.
d' eerste - als de eerste (pred. toev. bij wie).
(120)[regelnummer]
Zy waeght het endelijk, en slaekt het swangre jae.
het swangre jae - het ja waarvan zij zwanger gaat (‘indirect’ gebruikt adj.) Vergelijk 109.
Beslaeze Constantijn. Ras rep uw. hartebrander.
Beslaeze - Neem haar in bezit.
uw - u (later scherpe onderscheiding van u en uw (poss.).
hartebrander - gij die haar hart hebt doen ontvlammen.
| |
| |
Vang op 't gewiekte woordt. 't En won nojt Alexander
't gewiekte woordt - het vluchtige, snel voorbijgaande woord.
'En ... stondt - Moeten wij hier een reflex zien op Huygens' Een Boer, vs. 93 vlgg.: ‘... daer vindt hy soo veel vreughd,/Als Alexander oyt kost eischen van sijn' jeughd,/ ...’?
Zoo veel in all' zyn' tijdt, als ghy op eener stondt.
Hy heeft het: en om wis te wezen t' eenen maele,
(125)[regelnummer]
Dat zy 't herroepend' niet weêt in haer hals en haele,
't - het ja-woord.
niet ... haele - niet weer terugneemt, inslikt.
Verzegelt met een klevend kusjen haeren mondt.
|
|