Overzicht van de geraadpleegde bronnen
Huygens' Vier en vlam:
1) | Hs. Kon. Ak. XL (Korenbloemen), portefeuille a - omslag 1623 - stuk 15 (A). Autograaf.
Uitgegeven in Worp II (1893), p. 42-49 en daarnaar in Leendertz-Stoett I (1899), p. 198-204 en in Worp-Sterck, Onwaerdeerl. Vrouw (1918), p. 57-65. |
2) | Hs. Kon. Ak. XL (Korenbloemen), portefeuille a - omslag 1623 - stuk 15 (B). In ongeïdentificeerde calligrafische hand met correcties van Huygens. Kopij voor de Otia van 1625. Voor variantennotering gebruikt door Worp (II, p. 49 n. 1: ‘het andere HS’). |
3) | Hooft-hs. G, stuknr. 4 (olim idem) = fol. 57-62. Afschrift van de hand van Hooft.
Uitgegeven in Leendertz' Hooft-editie, dl. I (1871), p. 215-222 en in deze editie. |
4) | Huygens' Otia van 1625, bk. VI, p. 129-138. |
Hoofts Koelte van antwoordt:
1) | Hs. G, stuknr. 5 (olim 5-8) = fol. 63-66. Autograaf. Kopij voor de Werken van 1671. Er ontbreekt een diploma aan waarop o.a. de vss. 93-154 (in de huidige verstelling) gestaan moeten hebben.
Uitgegeven in Leendertz I (1871), p. 222-230 en in Leendertz-Stoett I (1899), p. 204-211 (met II, p. 467), die beide vs. 93-154 aanvullen uit Hoofts Werken van 1671 (zie hieronder sub 5). Evenzo in deze editie. Worps Huygenseditie, dl. II (1893), p. 49-56, volgde Leendertz' editie. |
2) | = nr. 2 van Huygens' Vier en vlam. Op fol. 4R voegde Huygens de acht slotverzen (vs. 283-290, beginnend: S/Zoetgies, toef wat) van Hoofts Koelte van antwoordt met een
|
| |
| bovenschrift toe als kopij voor Otia 1625Ga naar voetnoot*). Uitgegeven in deze editie. |
3) | Huygens' Otia van 1625, bk. VI, p. 138: de acht slotverzen (Soetjes, toef wat) naar nr. 2. (In de latere Huygens-uitgaven komen ook slechts deze acht slotverzen voor.) |
4) | Hoofts Gedichten van 1644, Noch eenige Dichten, p. 249: de acht slotverzen (Soetjes, toef wat) naar nr. 3. |
5) | Hoofts Werken van 1671, Vervolgh (der) Gedichten, p. 295-298. Van de vss. 93-154 (in de huidige verstelling) is deze uitgave de enige bekende bron; zij staan op p. 296b-297a. Leendertz nam deze versregels op, maar herspelde naar Hoofts eigen spelling van 1623: zie de voetnoot op p. 222 van dl. I en vgl. zijn Inleiding p. LXXXV/LXXXVI (=L.-St. I, p. LXIV). Stoett nam ze over zonder herspelling (zie L.-St. I, p. LXXI), Worps Huygens-editie volgde Leendertz' tekst. |
|
-
voetnoot*)
- Huygens moet dit slot hebben overgenomen uit Hoofts brief van na 7 febr. 1624, ed.-Van Vloten, dl. I, p. 238-240, nr. 126. De opgave in de Bibliographie van Leendertz Jr., p. 61 dat het ook voorkomt in de brieven-hss. in Hs. U.B.-Amsterdam II C 11, blz. 785, berust echter op een vergissing. In het overgeleverde klad van deze brief (blz. 785-786) liet Hooft op blz. 786 een aantal regels ervoor open. Zie Worps uitgave van De briefwisseling van Constantijn Huygens, dl. I (1911; R.G.P. nr. 15), p. 146, nr. 216. Van Vloten, p. 239, vulde deze lacune dus zelf aan.
|