Gedichten. Deel 2
(1900)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekend
[pagina 153]
| |
aant.Eerste deel.Ga naar voetnoot+
dorilea.
Het vinnich stralen van de Son
Ontschuil jck in 't bosschage;
Indien dit bosje clappen con,
Wat melden 't al vryage!Ga naar voetnoot4)
5[regelnummer]
Vryage? neen. vryage? jae,
Vryage sonder menen;
Van hondert harders (ist niet schae?)Ga naar voetnoot7)
Vindtm'er getrouw niet eenen.
Een wullepsch knaepjen altijt stuirtGa naar voetnoot9)
10[regelnummer]
Nae nieuwe lust sijn sinnen,
Niet langer als het weygeren duirt,
Niet langer duirt het minnen.
Mijn hartje treckt mij wel soo seer,
Soo seer, dorst jck het wagen,
15[regelnummer]
Maer neen, jck waeg' het nemmermeer,Ga naar voetnoot15)
Haer minnen sijn maer vlaegen.Ga naar voetnoot16)
Maer vlaegen, die t'hans overgaen,Ga naar voetnoot17)
En op een ander vallen;
Nochtans jck sie mijn vryer aen
20[regelnummer]
Voor trouste van haer allen.
Maer oft 't u miste domme maeght,Ga naar voetnoot21)
Ghij siet hem niet van binnen.
Dan 't schijnt wel die geen rust en waeght,
Can qualijck lust gewinnen.
| |
[pagina 154]
| |
25[regelnummer]
aant.Oft jck hem oock lichtvaerdich von,Ga naar voetnoot25)
En 't bleef in dit bosschage,
Indien dit bosje clappen con,
Wat meldet al boelage!Ga naar voetnoot28)
dorilea. daifilo.
dorilea.
Daer is hij. och hoe ben ick inde saeck beladen!Ga naar voetnoot29)
30[regelnummer]
Best dat jck mij versteeck onder de bruine bladen,Ga naar voetnoot30)
In 't diepste van het bosch, al eer dat hij mij siet.
Best is het, best ist. Jae, maer vondt hij mij dan niet?Ga naar voetnoot32)
Weet jck wel wat ick wil? jck ben vervaert voor 't minnen,
Ontschuil mijn lief, en vrees dat hij mij niet sal vinnen.
35[regelnummer]
Neen, beter blijfdij hier dan of ghij verder gingt,
Hier comt hij doch voorbij; maer luister wat hij singt.
daifilo.
Die geboden dienst versmaet,
Wenscht'er wel om als 't is te laet.
Windeken daer het bosch af drilt,Ga naar voetnoot39)
40[regelnummer]
Weest mijn brack, doet op het wiltGa naar voetnoot40)
Dat jck jage,
Spreyt de hagen,
En de telgen van elckaêr,
Mogelijck schuilt mijn Nymphe daer.
45[regelnummer]
Nymphe soo ras als ghij vermoedt,
Dat mijn gang tot uwaerts spoedt,
Loopt ghij schuilen,
Inde cuilen,
En het diepste van het woudt,
50[regelnummer]
Daer ghij met reên vervaert sijn soudt.
Vreesdij niet dat de Satyrs, daerGa naar voetnoot52)
U eens mochten nemen waer,
En beknellen,
'T sijn gesellen,
55[regelnummer]
Die wel nemen t'uwer spijtGa naar voetnoot55)
'T geen daer een harder lang om vrijt.
Sonder te dencken, dat in 't cruidt
Dickwils slangen gladt van huidt
Sijn verholen,
60[regelnummer]
Loopt ghij dolen,
Maer nochtans hoe seer ghij vliedt,
Dat ghij mijn haet, en dunckt mij niet.
| |
[pagina 155]
| |
aant.Want doen wij laest van 's avonts laet
Songen tot den dageraedt,
65[regelnummer]
Met elckander,
En wt d'ander,
Tot den dans jck u verkoos,
Bloosden u wangen als een roos.
Mompelen hoord' jck op dat pas,Ga naar voetnoot69)
70[regelnummer]
Dat dat geen quaet teken was,
En wanneer ‘jck
Heel begeerlijck
Kussen quam u mondtjen teer,
Repten u lipjes, docht me, weêr.
75[regelnummer]
'T weigeren, en d'afkeericheit
Voecht soo wel niet, alsmen seyt
Voor de vrouwen,
'T can haer rouwen,
Die geboden dienst versmaedt,
80[regelnummer]
Wenschter wel om als 't is te laet.
Sus, sus, wat of jck daer mach hooren
Ritselen inde hagedooren?
Is sij 't sij sal mij niet ontvlien.
Neen Dorilea al gesien.Ga naar voetnoot84)
85[regelnummer]
Nu suldij hier met geen een kusjen of ‘raken.
dorilea.
Daifilo seg ick, ghij sult het te grof ‘maken.
Daifilo, laet mij staen.
Daifilo, laet mij gaen.
daifilo.
Maer Dorilea, moochdij soo afkerich ‘sijnGa naar voetnoot89)
90[regelnummer]
Van 't geen daer alle menschen nae begerich ‘sijn?
En vlieden stuirs van sin?
dorilea.
Wat doch?
daifilo.
De soete Min.
| |
[pagina 156]
| |
dorilea.
Ghij noemt het soete min, en segt dat gene lieden
Behalven jck alleen, de soete minne vlieden,
95[regelnummer]
Voort hoor jck van de min soo veel quaets, dat jck gruw,Ga naar voetnoot95)
Van yder een, en die geloof jck bet als u.
Dus Daifilo, van nu,
Laet mij voortaen te vreden.Ga naar voetnoot98)
daifilo.
Ach suldij dan dus schuw
100[regelnummer]
U groene jeucht besteden?Ga naar voetnoot100)
Dees teder schoone leden
En sijn u niet gegunt,
Dat ghijse sonder vrundt
Afgunstich soudt verslijten,
105[regelnummer]
En eens te laet becrijten,
Dat ghij, om niemandt jonst, of wellust te doen aen,Ga naar voetnoot106)
Versuimelijcken hebt u selfs te cort gedaen.Ga naar voetnoot107)
Wilt rekeninge makenGa naar voetnoot108)
Dat dese rose-kaken,
110[regelnummer]
En dese lippen varsch,Ga naar voetnoot110)
Die gloeyen als een kars,
Die nu een yder wenscht te kussen en te stroocken,
Sullen van ouderdoom verwelcken, en verschroocken.Ga naar voetnoot113)
Dit effen voorhooft net
115[regelnummer]
De diepe rimpels met
ter tijt sullen ontslechten;Ga naar voetnoot116)
En dees welige vlechten,Ga naar voetnoot117)
Die met veel strickjens gail, soo dertel sijn vertuit,Ga naar voetnoot118)
Sullen haer gouden rock allensjens trecken wt;Ga naar voetnoot119)
120[regelnummer]
En 't geen ghij voor fijn goudt mogelijck hielt voor desen,
Suldij bevinden maer silver vergult te wesen.
Dees wacker oogen blij,
Verleeren sullen sij
Haer lodderlijcke treken,Ga naar voetnoot124)
125[regelnummer]
Die soo veel brandts ontsteken.Ga naar voetnoot125)
Dees vlugge gauwicheit,Ga naar voetnoot126)
Daer grijse' aelwaricheitGa naar voetnoot127)
Gaet sonder reên op gnorten,Ga naar voetnoot128)
Dien zal den ouderdoomGa naar voetnoot129)
130[regelnummer]
Die 't al maeckt suf, en loom,
Sijn vleugels dapper corten.
Dan compt onnut berouw, als betrens tijt ontbreeckt.
| |
[pagina 157]
| |
dorilea.
Daifilo' jck weet niet van wiens schoonheit dat ghij spreeckt.
Nae dat jck can bevijnenGa naar voetnoot134)
135[regelnummer]
En ist niet vanden mijnen,
Want onlangs heb jck dien
In de fontein gesien;Ga naar voetnoot137)
En t beelt int water stil mij op dat pas verschenen,
Quam met u seggen niet al te wel overeenen.
140[regelnummer]
Maer siedij 't groene woudt, hoe lustich dat het staet,
Hoordij de vogeltjens die voor den dageraet
Danckbaerder sijnd' als d'onvernoechelijcke menschen,Ga naar voetnoot142)
De wellecome Son met sang goemorgen wenschen.
Siedij dees heuvels blondt, en het begraesde dalGa naar voetnoot144)
145[regelnummer]
Met bloempjes veelerley gemarmort overal,
'T wellustige banket van de ruischende bijen?Ga naar voetnoot146)
Hoe vrolijck lacht het al in dese somer-tijen?
Maer als den guiren herfst comt met sijn buyen aen
Sal desen dingen al haer vrolijckheit vergaen,
150[regelnummer]
En dees bloeyende jeucht des werelts, sal verkeeren
In dorren ouderdoom, en haer cieraet ontbeeren.
Nochtans indien dat al
De bouwliên spanden t'samen,Ga naar voetnoot153)
En met een groot geschal,Ga naar voetnoot154)
155[regelnummer]
De goden bidden quamen
Dat donder, blixem, windt, en hagels groot geweldt
Mocht comen metter ijl vrijbuiten over 't veldt,
Beroven d'Aerde van haer gespickelde rocken,Ga naar voetnoot158)
De bergen van haer cruin, de boomen van haer locken,
160[regelnummer]
Om dieswil, dat doch eens d'aenstaende winter wreedtGa naar voetnoot160)
Het Aertrijck plagen sou met diergelijcken leedt;
Soudij niet seggen, 't was haer nutter dat sij baden
Om redelijck verstandt?Ga naar voetnoot163)
daifilo.
Jae, trouwen.
dorilea.
Soudij raden
Dat jck door Min een buy met sonneschijn vermomt,
165[regelnummer]
Die lichtelijck vernielt wie dat sij overcomt,
Dan crencken sou mijn jeucht, om dieswil dat de jaerenGa naar voetnoot166)
Dese schoonheden mijn (genomen datse warenGa naar voetnoot167)
Gelijck als ghijse maeckt) mij souden maken quijt?
Soud' jck de schae des tijts gaen soecken voor den tijdt?Ga naar voetnoot169)
| |
[pagina 158]
| |
daifilo.
170[regelnummer]
Dit doedij vast, want jck, o Dorilea, rekenGa naar voetnoot170)
De lelijckheit soo goedt als schoonheit onbekeken;
En al bekeken, onbelonckt; en al belonckt
Noch ongenoten van den minnaer dien sij' ontfonckt.
Wat's jeuchde sonder min vol onbeweechde coutheitGa naar voetnoot174)
175[regelnummer]
Doch beter als versufte' en stijf bevrosen outheit?
En dat de soete min van u beschuldicht wort
Als die de schoonheit crenckt, daer doedij hem te cort:
Want noyt en sachmen hem het suivere besmetten,
Maer wel recht anders, 't geen dat saluw was, blanketten,Ga naar voetnoot179)
180[regelnummer]
En leggen blosend root op tedre wangen bleeck,Ga naar voetnoot180)
En 't hayr vergulden, dat te vooren vael geleeck:
En geene sachmen oyt, het geen dat sij beminden,
Lelijker dan het was, maer wel veel schoonder vinden.
Maer segdij yder een
185[regelnummer]
Beclaecht hem met geween,
Over de min vol swaerheit?Ga naar voetnoot186)
Sij spreken buiten waerheit;
Al wort de min bescheldt,Ga naar voetnoot188)
'T is onmin die haer quelt,
190[regelnummer]
Onmin van lief vercoren;Ga naar voetnoot190)
Want quam haer min te voorenGa naar voetnoot191)
Van haer bemindes sij,
Sij wierden 't eens met mij,
En souden ras bekennen
195[regelnummer]
Dat Minne niet can schennen,Ga naar voetnoot195)
Maer dat gebreck van Min alleen den minnaer crenckt,Ga naar voetnoot196)
Die Minnes honich soet met bittre galle mengt.
Dus Dorilea, denckt
Dat min van beyde sijen,
200[regelnummer]
Niet anders voort en brengt
Als wellust en verblijen.Ga naar voetnoot201)
Daerom in dese tijen,
Schijnt dat de werelt dus blijgeestich opgeproncktGa naar voetnoot203)
In 't harte Min gevoelt, en t'eenemael verjongt.
205[regelnummer]
Den Hemel schijnt verlieft; de visschen in de stroomen,Ga naar voetnoot205)
De dieren in het cruidt, 't gevogelt inde bomen,
De Nymphen in het bosch natuiren van de Min.Ga naar voetnoot207)
Dat vogeltjen, dat nu vliecht wt den dennen, inGa naar voetnoot208)
| |
[pagina 159]
| |
Den boeckeboom, en schijnt onmoglijck om vermacken,Ga naar voetnoot209)
210[regelnummer]
Dan wt den boeckeboom weer inde myrte-tacken,
En hippelt quelende soo licht soo wilt soo wuft,Ga naar voetnoot211)
Waer 't van Natuir begaeft met menschelijck vernuft,Ga naar voetnoot212)
Het soud seggen ick brand van Min - jck brand van Minnen,
Tjilpende door het woudt; maer wel brandt het van binnen,
215[regelnummer]
En singt in sijne tael op lieffelijcke maet,
Dat het sijn soete lief, sijn lieve lust verstaet.
En luister, juist of sij 't om u te leeren dede,
Antwoort sijn lieve lust; van Minnen brand ick mede.
De Min het al verwint,Ga naar voetnoot219)
220[regelnummer]
Hemel en aerde mindt,
Sal Dorileaes siel Mins crachten groot van waerden
Alleene wederstaen, in hemel, en op aerden?
Neen; want een yder mensch wort van de Min geraeckt,
En diese jong ontgaet bejaert sijn crachten smaeckt:Ga naar voetnoot224)
225[regelnummer]
De minne wil doch eens doen blijcken in ons hartenGa naar voetnoot225)
Hoe veel dat hij vermach: dus vreest hem vrij te tarten,
En weet dat grooter smart noyt yemand overquam,
Als jeuckering van Min in oude leden stram.
Het jonck hart, dat hij quetst, geneest de Minne weder,Ga naar voetnoot229)
230[regelnummer]
En hoop hellept het op als 't leyt van pijne neder:
Maer d'oude Minnaer is geplaecht met dobble rouw,Ga naar voetnoot231)
Die willend niet en mach, en mogend niet en wouw.Ga naar voetnoot232)
Drooch hout ontsteken, brandt feller als groene spruiten.Ga naar voetnoot233)
| |
[pagina 160]
| |
dorilea.
Ghij ander vryers kent dees praetjens al van buiten,Ga naar voetnoot234)
235[regelnummer]
En brengt' er veel in 't net;
Maer jck heb wel gelet
Op 't geene dat ghij seyden
Dat als de Min van beyde
De sijden is geplant,
240[regelnummer]
Soo valt het soeten brandt.Ga naar voetnoot240)
Oft jck dat schoon toestonde,Ga naar voetnoot241)
Verclaert mij met wat vondeGa naar voetnoot242)
Soud' jck doch kennen mij
Versekeren, dat dij
245[regelnummer]
De vlammen 't harte blaecken,
Die ghij mij diets wilt maecken?
Of als dat al soo was,
Dat ghij niet soudt, soo ras
Ghij weermins jonst mocht voelen,
250[regelnummer]
Verkeeren, of verkoelen?Ga naar voetnoot250)
Celijck wij vrouwen slechtGa naar voetnoot251)
Vaeck worden wtgerecht,Ga naar voetnoot252)
Dewijl geveinsde Min, en lichte wispeltuiricheitGa naar voetnoot253)
Ons troonen met het soet, en loonen met de suiricheit.
daifilo. granida. dorilea.
daifilo.
255[regelnummer]
Nymphe, macr.
granida.
Schoone nymph' en hebdij niet gesien
Met breydeloose ren, hier eenige edelliên
Vervolgen een wildt swijn? Weet ghij niet of sij 't vingen?
Of werwaerts reên sij op?
daifilo.
Jagers, noch hovelingen
En hebben wij gesien, maer wel gehoort gerucht:
260[regelnummer]
Dan 't scheen soo ver van hier te wesen dat jck ducht,
Edele maecht ghij sult haer swaerlijck rijden inne;Ga naar voetnoot261)
Sijdij een aertsche maecht, en anders geen Godinne,Ga naar voetnoot262)
U aenschijn noch u stem geensins de menschen slacht.
| |
[pagina 161]
| |
granida.
Soo grooten eer voorwaer jck mij niet waerdich acht.
265[regelnummer]
Ick ben Granida', indien 't u lyen bekent is, hoemen
Ten hove' hoort de Princes, des Coninx dochter noemen.
Dewijl 't geselschaps spoor u niet en is bekent,
Soo bid jck, wijst mij doch waer dat jck hier ontrent
Om 's heten middachs brandt een weynich te verfresschen,
270[regelnummer]
Wt coele beeck, of bron, mijn drooge dorst mach lesschen,
Dat Ceres u gewas, en Pan u vee behoe.Ga naar voetnoot271)
daifilo.
Het bidden laet voor ons, t' gebieden comt u toe,
Alderheuste Princes, siet hier om u t' ontladen:Ga naar voetnoot273)
Diana moegejaecht en soude niet versmadenGa naar voetnoot274)
275[regelnummer]
Dees suivere fonteyns cristallinige vloedt.Ga naar voetnoot275)
Al sijn wij harders slecht, eenvoudich' opgevoedt,
Noch onse sorgen laech, door hoger vlucht te kiesen,Ga naar voetnoot277)
Ons aengeboren bosch wt haer gesicht verliesen:
Wij weten lijckewel dat wij dees groene laen,Ga naar voetnoot279)
280[regelnummer]
Dat wij de schaduw coel van dees dienstige blaên,
Dees vrolijcke heuvels, dit heldere waters vlieten,
En al ons levens lust van 's Coninx handt genieten.
'T en waer die 't wijsselijck al te versorgen wist,Ga naar voetnoot283)
'T verwoesten metter haest, door verquistende twist.
285[regelnummer]
'T is hij, die de begeerten van sijn ondersaten
Maticht bescheydelijck in soo verscheyden maten,Ga naar voetnoot286)
Dat niemandts minders list sijn meerder yet ontruck,Ga naar voetnoot287)
Dat niemandts meerders macht sijn minder en verdruck.
'T is hij die sorge draecht alleene voor ons allen,
290[regelnummer]
Dat vreemdelingen wreedt ons niet en o
Met vernielende crijch en schennen in een wrGa naar voetnoot291)
De dracht van menich jaer door 't yser en het vuyr.Ga naar voetnoot292)
Danckbaer behoortmen voor een aertschen Godt te eeren
Dien 't lust om anders lust sijn eygen lust t'ontbeeren:Ga naar voetnoot294)
295[regelnummer]
Maer ons eerbieden is te laech nae sijn waerdij.Ga naar voetnoot295)
granida.
Beleefden harder, noyt eenige wijnen mij
Boven den frisschen dauw van dees fonteyn gevielen.Ga naar voetnoot297)
Ach geluckige rust van licht-vernoechde sielen,Ga naar voetnoot298)
| |
[pagina 162]
| |
Die nijt noch spijt des hoofs versteurt haer soete vree!Ga naar voetnoot299)
300[regelnummer]
Wiens sorgen wijder niet en weyden dan haer vee.Ga naar voetnoot300)
De lusten daer sich 't hof met moeyten om beslommert,Ga naar voetnoot301)
Werpt u nature toe en is voor u becommert.Ga naar voetnoot302)
Ghij treckt door honger, en door dorst wt dranck, en spijs,
De lust van 't hof gelockt door soo veel leckernijs;
305[regelnummer]
Het hof door drincken dorst, en honger soeckt door 't eeten
En jaecht de lusten voor, u sijnse toegesmeten;Ga naar voetnoot306)
'T lustsoeckend hof ontvliên de lusten daer 't om slóóft;
Ghij vollicht de natuir, wij sien haer over 't hóóft.
Eer sal dit lichaem in een duister graf vernachten
310[regelnummer]
Beleefden harder, als mij gaen wt de gedachten
U weltepasse dienst, en of 't gebeurden, dat
Mijn hulp u nut mocht sijn in 't hof, of inde stadt,
Vertrout dat mij geen saeck soo wichtich sal verletten,Ga naar voetnoot313)
Of ick en salse' om u wel aen een sijde setten.Ga naar voetnoot314)
315[regelnummer]
Nu voecht mij wederom te keren daer ick achtGa naar voetnoot315)
Dat mij 't geselschap van mijn staetdochters verwacht,
Welck ick gebood, van haer vermoeyde tellen, nederGa naar voetnoot317)
Te sitten in het gras, tot dat ick keerden weder;
Dewijl mij niemandt van haer allen volgen mocht,Ga naar voetnoot319)
320[regelnummer]
En mij de lust des jachts niet te versuimen docht.
Den hemel die bedauw u jaren menich vuldich
Met geduirige rust.Ga naar voetnoot322)
daifilo.
Wij sijn 't u alle schuldich
Alwaerdige Princes. Helas! hoe leedt is mij
Dat ons vermogen min als ons begeerte sij!
325[regelnummer]
Den hemel wil u staet in eeuwicheit behouwen.Ga naar voetnoot325)
granida.
Vaert eeuwelijcken wel.
daifilo.
Is onder d'aertsche vrouwen
Dan een, die waerdich is dat om haer dienst alleen
Al d'ander men versweer?
dorilea.
Hoe coel gaet hij daer heenGa naar voetnoot328)
Sonder dat hij van mij sijn afscheidt heeft genomen!
330[regelnummer]
Best volge jck hem, en sie wat hem mach overcomen.
| |
[pagina 163]
| |
granida.
Hoe vrolijck is den geen die danckbaerlijcken leeft
Bij d'ondanckbare mensch die geen vernoeging heeft!
Dees harder toont meer dancks voor not van bosch, en boomen,Ga naar voetnoot333)
Als menich eelman voor geschoncken vorstendoomen,
335[regelnummer]
Die vaeck sijn Prince danckt met oproer oft verraet,
En acht maer elcke staet, een trap tot hoger staet.
Met welck een ijver comt mij dees sijn dienste bieden?
Al de dienstwillicheit geveinst der edellieden
Is mij soo veel niet waert; want dese die betoont
340[regelnummer]
Sijn heusheit, niet wt hoop van die te sien beloont:
Ten hoof op hoop van loon is 't aenschijn vol genegenheit,
Maer het onheus gemoet vol onwillige tegenheit.
Ghij grootsche Princen, die door u wtheemsche prachtGa naar voetnoot343)
Verwondring soeckt bij 't volck, om van het hooch geslacht
345[regelnummer]
Der Goden afgedaelt te schijnen, u cieraeden
U scepters, croonen, en u purpere gewaden
En maken u niet soo grootachtbaer aengesien,Ga naar voetnoot347)
Als de natuire maeckt een laech-geboren, dien
'T haer lust, om lieffelijck de werelt te verbasen,
350[regelnummer]
Een eedel geest int hart en int gesicht te blasen:
En cieren het aenschijn vol vrolijckheden soet
Met defticheit gemengt, van hoofde tot de voet
Besprengend' overal de welgemaeckte leden
Met goddelijcker glans als princelijcke cleden.
355[regelnummer]
Gelijck d'eerwaerde Son is bij ons aertsche vuyr,Ga naar voetnoot355)
Sulx is bij d'arme kunst, de kunst-rijcke natuyr.Ga naar voetnoot356)
Wat handt heeft oyt haer soo vernuftich mercken latenGa naar voetnoot357)
Dat sij, bootseerende de conincklijke vaten,
Vormden 't gewrochte goudt in aerdiger manier,Ga naar voetnoot359)
360[regelnummer]
Als de natuir den schulp, daer ick wt dronck alhier?
Dan 't hof en siet niet schoons in dingen licht vercregen,
Natuirs geboden dienst is het onwaert en tegen;Ga naar voetnoot362)
Maer ghij eenvoudich volck ontfangt haer gaven rijck
Met open armen, en gebruicktse danckbaerlijck.
rey van jofferen.
365[regelnummer]
Ghij lodderlijcke Nymphen soet,Ga naar voetnoot365)
Die nauwelijx een rosenhoedtGa naar voetnoot366)
Om gouwe croon soudt geven,
Hoe wel lust u uw leven!
Uw lusten is u als een wet,
370[regelnummer]
Uw loncken is een tij-geset,Ga naar voetnoot370)
Uw couten is vryage,
Uw minnen is boelage.
| |
[pagina 164]
| |
De schaduw die de cuilen heelt,
Waerin ghij u genoechgens steelt,
375[regelnummer]
En soudt ghij niet verwinssen,Ga naar voetnoot375)
Om schadu-throons van Prinssen.Ga naar voetnoot376)
Wanneer ghij aen de reye gaet,
En dat het schalcke lietjen raedtGa naar voetnoot378)
Het diepst van u gepeinsen,
380[regelnummer]
Hoe qualijck cundt ghij veynsen?
Maer soo 't u lief niet beter can,Ga naar voetnoot381)
En toont u dat sijn harte, van
Uw hartjen is gedreven,
Wat isser om te geven?
385[regelnummer]
Soo ruilden ghij dat deuntjen niet
Om avondt-spel, of morge-liedt,
Dat, voor princessen deuren,
Haer dunne slaep comt steuren.Ga naar voetnoot388)
Een appel, die met jonste grootGa naar voetnoot389)
390[regelnummer]
U boeltje werrept in u schoot,
Daer om soudt ghij versmaden
'S hofs tafel-overdaden.
Als van u lief gemeldet wert,Ga naar voetnoot393)
Sijn t'uwaerts overgeven hart,Ga naar voetnoot394)
395[regelnummer]
Soo sijt ghij bet te vreden,
Als prinssen aengebeden.
'T eenvoudich leven haylich ‘leidtGa naar voetnoot397)
Ghijliên in vreed' en vaylicheit,
Uw vrijheit gaet te boven
400[regelnummer]
De schijn-wellust der hoven.
rey. granida.
rey.
Mijn vrouw, God sij gedanckt dat ghij ons hier ontmoet.Ga naar voetnoot401)
'T geselschap is een deel te paerd, een deel te voet,
Verstroyt om soecken naer u op bysondre straeten,Ga naar voetnoot403)
En haer by-eencoomst is daer ghij ons hadt gelaeten,
405[regelnummer]
In 't naeste dal, en sijn int keeren al misschien.
granida.
En 't wilt?
| |
[pagina 165]
| |
rey.
Gevangen is 't, mijn vrouw, en sult het sien.
dorilea. daifilo.
dorilea.
Daifilo, beydt wat, hoe?
'T en gaet ten hoof niet toe
Gelijck ghij u laet veurstaen.Ga naar voetnoot409)
410[regelnummer]
En wilt soo licht niet deurgaenGa naar voetnoot410)
Met dat u wel gevalt;
Hoort hoe Palemon calt,Ga naar voetnoot412)
Die seyt dat hij verdoorde,Ga naar voetnoot413)
Doen hem de lust becoorde
415[regelnummer]
Van 't hof te volgen; hij
Meende, gelijck als ghij,
Dat heusheit soet van zede,Ga naar voetnoot417)
Vrientschap, en weelde meedeGa naar voetnoot418)
Daer was in overvloedt,
420[regelnummer]
Gelijck de rijckdoom doet.Ga naar voetnoot420)
daifilo.
En als hij 't quam te proeven?Ga naar voetnoot421)
dorilea.
Doe vandt hij met bedroeven,
Dat daer die dingen sijn
Niet anders als in schijn.
425[regelnummer]
Wat sneuvel (seit hij) och wast voor mijn groene jaeren,Ga naar voetnoot425)
Als jck mijn soete buirt, en vrijheit liete vaeren!Ga naar voetnoot426)
En dienen ghing ten hoof; jck meenden 't was al claerGa naar voetnoot427)
| |
[pagina 166]
| |
Goudt datter blonck, maer 't is een momme-vollick daer;Ga naar voetnoot428)
Het aenschijn vol sachtmoedicheits,
430[regelnummer]
Tgemoedt vol felle woedicheits,
Een minnelijck gelaet,Ga naar voetnoot431)
Thart vol van nijdt en haet;
Saechdij de visschers oyt om lichst de visch te trecken,
Den scharpen angel-hoeck met lockend aes bedecken?
435[regelnummer]
Recht gaet het soo ten hoof. De dienstbaerheit, die sij
Soo mildt u bieden aen, is lockbedriegerij;
Haer dienst, en hullep streckt maer om u te verrassen
Met onvermoede slach, en door u val te wassen.
Oprechte vrientschap, Godtsvrucht, onbevleckte trouw,
440[regelnummer]
Veilige' onnoselheit, recht-wtheit sonder vouw,Ga naar voetnoot440)
Waerheit van woorden, goedicheit,Ga naar voetnoot441)
Worden daer voor cleinmoedicheit,Ga naar voetnoot442)
Voor slechtheit ijl veracht,Ga naar voetnoot443)
Beguichelt, en belacht.Ga naar voetnoot444)
445[regelnummer]
'T is al geveinst ten hoof wat men er siet vertogen,Ga naar voetnoot445)
Geveinst is haer gelaet, geveinst haer mondt, haer oogen,
Geveinst haer Godsvrucht, jonst, haer vrientschap en haer vree,
En g'lijck haer deuchden sijn, soo is haer weelde mee.
Wanneer de hovelingen
450[regelnummer]
Een vrolijck liedtjen singen,
'T en is van vreuchde niet,
Maer 't is, om het verdriet
Daer 't hart af wort verbeten,Ga naar voetnoot453)
Een weinich te vergeten.
455[regelnummer]
Haer lachen is van spijt,Ga naar voetnoot455)
Of 't duirt de corte tijdt
Eens oogenblix, tot dat 's gemoedts staedige plagen,
Die 't weeren wt het hart, 't oock wt het aensicht jaegen.
Wats al des werelts lust
460[regelnummer]
Als 't hart niet is gerust?
Hierom, Daifilo, staeckt u opset voorgenomen,
Ghij weet waer dat ghij sijt, maer niet waer ghij sult comen.
Die wel is, blijf.
daifilo.
Jae, maer
Of ick niet wel en waer,Ga naar voetnoot464)
465[regelnummer]
Of of jck beter winste?Ga naar voetnoot465)
dorilea.
Soo soudij doch ten minste
Het hof niet volgen, danGa naar voetnoot467)
Slaet yet wat anders anGa naar voetnoot468)
Sonder het groene woudt en dees landouw te laten.Ga naar voetnoot469)
| |
[pagina 167]
| |
aant.daifilo.
470[regelnummer]
Jae Dorilea, ghij noch al Palemons praten
En sult mij meer sijn raedt doen volgen dan sijn daedt.
dorilea.
Soo mocht het u wel gaen gelijck het hem nu gaet,
Die nae 't verdrach van soo veel slaevernij en snóótheit,Ga naar voetnoot473)
Als hij verwachte 't loon van ingebeelde gróótheit,
475[regelnummer]
Is wijs geworden dat sijn hoop niet was dan windt;Ga naar voetnoot475)
En claecht, nu 't ommecomt, dat hij sich selven vindtGa naar voetnoot476)Ga naar voetnoot476)
In plaets van een jonck hoveling
Geworden een oudt schoveling.Ga naar voetnoot478)
|
|