Gedichten. Deel 2
(1900)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |||||||||||
Inhoudt.Ga naar voetnoot+1Granida eenige dochter, en erf-Princesse van Persia, op 2de jacht afgedwaelt van haren sleep, comt ter plaetsenGa naar voetnoot2) 3daer sij Daifilo harder met Dorilea die hij op minne vervolcht,Ga naar voetnoot3) 4vindt coutende; dewelcke haer niet en cunnende 5onderrechten van het spoor der voorgereden jaegers, vanGa naar voetnoot5) 6haer gevraecht worden nae eenige fonteijne om den dorstGa naar voetnoot6) 7te lesschen. Daifilo biedt de Princesse te drincken wt een 8schulp met soo heussche genegenheit, dat deselve gehulpenGa naar voetnoot8) 9van soo weltepasse dienst, oock nae haer verscheiden van 10daer, der Prinssesse welgevallende naulijx wt den sinne 11gaet. Daifilo ter ander sijden besluit sich ten hove te begeven 12om de tegenwoordicheit, en diensten wille van soo 13waerdige Prinssesse.Ga naar voetnoot13) 14Daifilo sich gegeven hebbende in dienst van Tisaphernes, 15op hoope dat die als een Prinsse van groote verdienste bijGa naar voetnoot15) 16de croon van Persia, becomende het huwelijck van Granida, 17hij door dat middel aen haeren dienst mocht geraken, quijtGa naar voetnoot17) 18hem soo dat sijn heer hem grootlijx vertrouwende, hem 19seijndt aen de Princesse, om haer jonste te hebben intGa naar voetnoot19) 20eindelijck versoeck, dat hij nae soo lang vervolch om haerGa naar voetnoot20) 21ging doen aen haeren vader: alwaer hij ontseit wort vanGa naar voetnoot21) | |||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||
22sijn tegenvrijer Ostrobas soone van den coning der Parthen, 23tegens de welcke hij aenneemt des anderen daechs te 24vechten. De Prinssesse soo becommert over 't aenstaende 25huwelijck, als beweecht door het nieu sien van Daifilo, comt 26dien avondt aen de venster, op geluck oft eenige passerende 27musijcke haer quellagie wat versachten mochte, onder deGa naar voetnoot27) 28welcke sij door 't glas siende, sonder gesien te wesen, 29hem passeren en hoorende versuchten, neemt het selve op 30voor teken van waerachtige liefde, haer daeromme beclagende 31over d'ongelijckheit der staten des werelts.Ga naar voetnoot31) 32Daifilo verclaert aen sijn heer sijn liefde, en d'oorsake 33waerom hij in sijnen dienst gecomen is, hem biddende te 34lijden dat hij in sijn stede, en met sijn wapenen bedecktGa naar voetnoot34) 35tegens den Parth moge strijden, tot het welcke hij hem 36met redenen beweecht. Daifilo verwint en verslaet Ostrobas. 37Tisaphernes besluit des anderen daechs de Princesse te 38besoecken: maer Daifilo noch dien avondt onder haer venster 39passerende wort door haer bevel geroepen van haer voester.Ga naar voetnoot39) 40Sij ontdecken elckander haer onderlinge liefde. Granida seyt 41gereedt om met hem te vertrecken, en een harderinnen 42staet getroost te sijn: welcke aenbiedinge hij nae dat hij 43haer de swaericheden van sulx voorgehouden heeft, en 44verstaen de selve van haer al te vooren overwogen te sijn,Ga naar voetnoot44) 45met groote danckbaerheit aenneemt. 46De voester van Granida, op haer sijde gewonnen sijnde, 47comt verclaren voor den Coning, ende Tisaphernes, dat de 48Princesse, met groot spoock, voor eenen Godt geschaecktGa naar voetnoot48) 49is. Tisaphernes siende op 't schoonste sijn hoop te leur 50gestelt, is om rasende te worden: maer Daifilo, die haestich 51ten hoof wedergekeert was om quaet vermoeden voor te 52comen, hem onderrechtende doet sijn gemoet wat bedaeren.Ga naar voetnoot53) 53Hij nochtans, walgende van de werelt, besluit met luttel 54geselschaps voortaen door 't landt te reisen, en verclaerende 55Daifilo waerachtige verwinner van Ostrobas te wesen, 56levert hem sijnen staet over, dewelcke hij eerbiedelijckGa naar voetnoot56) 57weigerende belooft gaede te slaen, totter tijt toe, datGa naar voetnoot57) 58's Prinssen gemoet wat besaedige.Ga naar voetnoot58) 59De geest van Ostrobas verschijnt aen sijnen vriendt 60Artabanus, die met hem in Persia was gecoomen, hem 61opstutsende, om wrake te nemen op Daifilo, dewelckeGa naar voetnoot61) 62den eersten morgenstondt op 't landt met de Prinssesse 63sprekende, van hem en sijn volck, beijde gevangen wordenGa naar voetnoot63) 64om opgeoffert te sijn aen het graf van Ostrobas; maer Daifilo 65siende d'overlast van banden diemen de Prinssesse aendede, 66breeckt de sijne, te weere rakende tegens sijn vianden; op | |||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||
67welck gerucht Tisaphernes, die bij geval niet verre vanGa naar voetnoot67) 68daer sijnen wech volchde, de gelieven comt ontsetten, dewelcke 69bekent sijnde, beclagen haer deerlijck dat d'eeneGa naar voetnoot69) 70ramp d'ander jagende, het Geluck wel hardneckelijck scheen 71besloten te sijn tot haer bederf. Maer den eedelhartighenGa naar voetnoot71) 72Prinsse in plaets van hem tegens haer te verbitteren, verwondertGa naar voetnoot72) 73sich over haer selsaeme liefde, en gebiedende haer 74goeden moedt te hebben, belooft en vercrijcht haer haerenGa naar voetnoot74) 75soen van den Coning, diese beijde met blijen wellecoom 76onthaelende te saemen huwt.Ga naar voetnoot76) | |||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||
Personagien.
|
|