Gedichten. Deel 2
(1900)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendDerde deel.
theseus.
Lof sij de groote Goôn, tot mijwaerts welgeneicht.Ga naar voetnoot631)
Gelijck een hoge roots, die door de wolken steijcht,
En past op donder, noch op blixems wreet verslinden,Ga naar voetnoot633)
Maer met sijn trotse cruin den hogen hemel dreijcht,
| |
[pagina 122]
| |
635[regelnummer]
Blijft onbeweecht in spijt van de Noordooste winden,
Van hagel, en van sneeu die d'oopen lucht verblinden,Ga naar voetnoot636)
En die sich d'ongenaed' des weders niet en creunt,Ga naar voetnoot637)
Als ondergraven wort van veel gelijckgesinden,
Sijn wortel ofte voet, daer t heele lijf op steunt,
640[regelnummer]
Valt schielijck: van den val rontsom het Aertrijck dreunt,
Verschrickt de harders wuft, en de bewoonde steden,Ga naar voetnoot641)
Soo dat het wilt gediert, dat in sijn holen weunt,
Verbaest te samen treckt sijn t'sidderige leden:Ga naar voetnoot643)
Al eveneens soo ginck het op den dach van heden,
645[regelnummer]
Met het verwoede dier vermetelijck ontstelt,Ga naar voetnoot645)
Wanneer ick onvertsaecht dat quam te moet getreden,Ga naar voetnoot646)
Het scheen onwinnelijck te wesen voor een helt,
Soo groot, soo dapper, en soo crachtich van gewelt,Ga naar voetnoot648)
Soo overmoedich stont het op sijn fluxe beenen.Ga naar voetnoot649)
650[regelnummer]
Door d'onvermoeyde deucht heb jck het neergevelt,Ga naar voetnoot650)
Int vruchtelose sant verlosser van Athenen.Ga naar voetnoot651)
En als het storten neer soo heeft het mij geschenen,
Dat vanden swaren slach de werelt werd' verdooft.
Nochtans soo trad ick toe, en heb het voort met eenen
655[regelnummer]
Vervolgende mijn winst, cloeckmoedelijck berooft,Ga naar voetnoot655)
Van sijn vervloeckte siel, en bloetbegerich hooft.
T'was doot, nochtans daer bij dorst ick mij nau vertrouwen,
En heb het werrick van mijn handen nau gelooft,
Soo ijsselijcken lacht, vol wreetheit om aenschouwen.Ga naar voetnoot659)
660[regelnummer]
Maer sacht wat, Theseus, sacht, wat comen hier voor vrouwen?
ariadne. theseus.
ariadne.
Met heussche groet,
Met spelen en met singen
Gaet te gemoet,
Maechden en jongelingen,
665[regelnummer]
Aen hem die doet
Sijn vaderlant ontspringenGa naar voetnoot666)
Wt tegenspoet.
Eeuwelijck past
Het desen dach te vieren,
670[regelnummer]
Hij heeft verrast
Het wreetste van de dieren,
Hieromme vastGa naar voetnoot672)
Met veelheit van Laurieren,
Sijn hóóft belast.
| |
[pagina 123]
| |
675[regelnummer]
Eeuwich gemelt
Werd' uwen naem door desen,Ga naar voetnoot676)
Ter werelt, seltGa naar voetnoot677)
Gh'u minnen doen en vresen,
En onvertelt
680[regelnummer]
Nieuwers u lof sal wesenGa naar voetnoot680)
Grootmoedich helt.
Geen aertsche macht
Verwan het monster woedich,
Maer d'eedel cracht
685[regelnummer]
Van Theseus harte moedich,
Die vant geslacht
Der groote Goden goedich,Ga naar voetnoot687)
Is voortgebracht.
Dees Prince schanckGa naar voetnoot689)
690[regelnummer]
U t'einde van u wenen,
Wanneer hij dwanckGa naar voetnoot691)
Den mensche met vier beenen,
Met blij geclanck
O borgers van Athenen,
695[regelnummer]
Tijdt opter ganck.Ga naar voetnoot695)
Segt Theseus danck.
Minos, grootmoedich Prins, en d'heren altemale
Verwachten u te saem in sijn vercierde sale,
Om daer de Goden groot, als die u deên bijstant,Ga naar voetnoot699)
700[regelnummer]
Te danken met gebeên, en costel offerhant,
En u t'onthalen nae verdienst van daden brave.
theseus.
Voorsichtige Princes, ten waer u heussche gaveGa naar voetnoot702)
Mij immers alsoo veel behouden hadd' als zij,Ga naar voetnoot703)
Ick acht s'en cregen nu dees eere niet van mij.
705[regelnummer]
Dewijl 't u soo belieft, gaen wij den Coning vinnen.Ga naar voetnoot705)
ariadne.
Indien het u belieft, dit is den wech nae binnen.
| |
[pagina 124]
| |
Mach vroolijck sijn geluck gebruicken;Ga naar voetnoot709)
710[regelnummer]
Maer niet hovaerdich trots van roem,
Want s'werelts luck, dat is een bloemGa naar voetnoot711)
Schoon opgedaen van swacker struicken.Ga naar voetnoot712)
Het gene dat den mensch vermach,
Opt midden van de schoone dach,Ga naar voetnoot714)
715[regelnummer]
En weet hij of hij sal vermogen,Ga naar voetnoot715)
Wanneer het duister avont wert,
Alsoo met dicke wolcken swert,
T'besluit des hemels is betogen.Ga naar voetnoot718)
Den mensche leeft in duisterheit,
720[regelnummer]
En sonder oprecht onderscheijt,Ga naar voetnoot720)
Van ware schad' en ware bate,
En dat hem scheen het hoochste luck,
Is dickwils oorsaeck van sijn druck,
En onderganck van al sijn state.
725[regelnummer]
Als t'geen daer hij te voet om viel,
En dat hij t'hoochste voordeel hiel,Ga naar voetnoot726)
Hem bleeck opt hoochst te lopen tegen,
Beroudent dickwils menich man,
Dat hij sijn schaed' ontsmeeckte, vanGa naar voetnoot729)
730[regelnummer]
De Goden licht om te bewegen.
Tot noch heeft Theseus deurgebracht,
Sijn loflijck leven hoochgeacht,
En doet nu nieuwen lof gewagen,Ga naar voetnoot733)
Door dien het sterke monster wreet
735[regelnummer]
Athenens hart-verterend' leet,
Leijt door sijn rechterhant verslagen.
Sijn hoge lof gansch Creta crijt,Ga naar voetnoot737)
En van de clanck den hemel splijt,
Tot in Juppijns besonde salen,Ga naar voetnoot739)
740[regelnummer]
Wanneer het wijs' Athenen hoort,
De tijding van de brave moort,Ga naar voetnoot741)
Het sal sijn Prins als Godt onthalen.Ga naar voetnoot742)
Hij danckt hier van de Goden, maer
Wie weet of het niet beter waer,
745[regelnummer]
Dat hij daer loflijck waer gebleven,Ga naar voetnoot745)
Alsoo ter werelt menich Prins,
Die loflijck leefden nae sijn wins,
Sijn lof verloor door lang te leven.
| |
[pagina 125]
| |
De schand' is doot van t'eedel huys,
750[regelnummer]
De soone van den stier oncuis,
En van de dulle vrouw becoorich.Ga naar voetnoot751)
Een wtgelaten vrolijckheit
Sich door het open hof verspreit,
En maeckt de gansche stadt baloorich.Ga naar voetnoot754)
755[regelnummer]
De schoone Coninx dochter blij
Vint haer aen Theseus waerde zij,Ga naar voetnoot756)
Die haer sijn wedermin gaet togen;Ga naar voetnoot757)
Waer door s' haer selven soo vergeet,
Dat sij haer niet te veijnsen weet,Ga naar voetnoot759)
760[regelnummer]
Maer hangt gestadich aen sijn ooghen.Ga naar voetnoot760)
Ghij waent u vlamme werdt geblust,
En beeldt u in, de meeste lustGa naar voetnoot762)
Princes, die Godt u can verlenen:
O blint vertrouwen desen dach
765[regelnummer]
Wel wesen het beginsel mach,Ga naar voetnoot765)
Van u en al t geslachts verclenen.Ga naar voetnoot766)
theseus. ariadne.
theseus.
D'ondrachelijckste smert die jck gedooch, mijn vrouwe,
Is mij te merken dat ghij twijffelt aen mijn trouwe.
Princes, eer sal ick wt dit eilant wijtvermaert
770[regelnummer]
Nae t' wijs Athenen toe mijn reijse doen te paert;
Het menschelijck geslacht sal d'Aerde laten varen,
En bouwen steden grof tot woonplaets op de baren;Ga naar voetnoot772)
De beeck sal climmen op tegen t' geberrecht aen,
De vlam sal nerewaerts in plaets van opwaerts gaen;
775[regelnummer]
De Sonne sal hem in sijn susters wagen setten,Ga naar voetnoot775)
Des Uchtens wangen sal de bleeke Maen blancketten;
Dats meer mijn hete Min sal lesschen sijnen dorst,Ga naar voetnoot777)
Eer Ariadnes naem sal gaen wt Theseus borst.
Dies maeckt, Princes, een eijnt van u wemoedich duchten.
ariadne.
780[regelnummer]
Ayme! grootmoedich Prins, sal ick met u gaen vluchten,
Verlaten goedt, en bloedt, en mijn heer Vaders hof,
Mijn twijffelige sorch neemt mij ten besten of.Ga naar voetnoot782)
De grootheit van t' geluck doet mijn in vrese leven.
Afsnijend' ander hoop, sal jck mij moeten geven
785[regelnummer]
Alleen in u genaed', indien het dan geviel,Ga naar voetnoot785)
Dat uwer Edelheit van mij niet meer en hiel,Ga naar voetnoot786)
| |
[pagina 126]
| |
aant.Als menich ander die verachten sijn vriendinne,
Nae t' jonstelijck genot van sijn vercoelde Minne,
Wat wtcoomst stont mij op? Wat toevlucht doch? Wat raet?Ga naar voetnoot789)
790[regelnummer]
Waer keerd' ick heen?
theseus.
Godin; Indien jck u verlaet,
Soo wensch' jck, dat de Goon tot genen tijt gedogen,
Dat mijnen Vader grijs aenschouwe met sijn oogen,
Sijn onverwonnen soon, noch door mijn wederkeer,
Deelachtig werd' de lust van mijn vercregen Eer,
795[regelnummer]
Maer dat mijn borgers in de plaetse van verheugen,
Van vieren, en van blijd onthael, aenrechten meugenGa naar voetnoot796)
De leyde stacij van een overdroevich lijck,Ga naar voetnoot797)
En met verdrietich wee ontcieren t' gansche rijck.
Ick sal, Princesse waert, stelt u gemoet te vreden,
800[regelnummer]
U eeren, u ontsien, u dienen t' aller steden,Ga naar voetnoot800)
Indien dat jck met u, uws vaders hant ontvlie.Ga naar voetnoot801)
ariadne.
Ach Minne! nu dan, t' geen dat u belieft geschie.Ga naar voetnoot802)
theseus.
Nu moet! Alcander gaet flux heimelijck bestellen,Ga naar voetnoot803)
Dat schippers, stierlien, met de radde bootsgesellen,
805[regelnummer]
Passen gereet te sijn tegen de middernacht,Ga naar voetnoot805)
Wanneer de Werelt van de diepste slaep becrachtGa naar voetnoot806)
Geen ommesien en heeft wat ander liên bedrijven,Ga naar voetnoot807)
Want jck besloten ben niet langer hier te blijven.
|
|