Gedichten. Deel 2
(1900)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendVierde deel.
aegle.
Ick schouw de werelt aen,Ga naar voetnoot809)
810[regelnummer]
En nae gewoonte gaen
Sie jck vast alle dingen,
Sij sijn dan groot of cleen;
Maer jck helas! alleen
Blijf vol veranderingen.
815[regelnummer]
De dach die voert de nacht,
Het wintge wispelt sacht,
| |
[pagina 127]
| |
Over de groene dallen,
Het wout de bergen ciert;
Maer jck ben heel verkiert,Ga naar voetnoot819)
820[regelnummer]
En blijf verkiert in allen.Ga naar voetnoot820)
De Son, nae d'oude sleur,
De doode cruiden, deur
Sijn hitte, doet verrijsen,
Die doen haer open blij;
825[regelnummer]
Maer wie can doch in mij
Levendich leven wijsen?
Het teder swacke gras,
En t vrolijcke gewas
Bedijt bij dauw en regen,Ga naar voetnoot829)
830[regelnummer]
Diet dorstich aertrijck voedt;
Maer wat dat mijn ontmoet,Ga naar voetnoot831)
T'is nemmermeer te degen.
Het wilt gedierte springt,
T' gevogelt dertel singt,
835[regelnummer]
De wufte Nimphen voegenGa naar voetnoot835)
Bebloemt haer aen den dans;
Maer cruit noch rosecrans
En can mijn lust vernoegen.
Een ander heb de loopGa naar voetnoot839)
840[regelnummer]
Van Satyrs over hoopGa naar voetnoot840)
Vervolcht aen alle sijen,
Dat luttel Nymphen cruist;Ga naar voetnoot842)
Maer jck ben niet verkuistGa naar voetnoot843)
Met haer brooddronken vrijen.
845[regelnummer]
Het geile vee nae lust
Sijn honger plechtich blust;Ga naar voetnoot846)
Van steijle rootsen vlieten
De beken seewaert in;
Maer jck draech leijde Min,Ga naar voetnoot849)
850[regelnummer]
En canse niet genieten.
Wanneer de gulden Son aen d'ander werelt licht,
En d' Aerd' haer schaduw set tusschen sijn aengesicht,
En tusschen t' aengesicht des Maens; men siet bevlecken
Haer aengename licht, en clare glans betrecken
855[regelnummer]
Met naere duisternis, die comend' onverwachtGa naar voetnoot855)
Verbaest met nieuwe schrick t' onwetend' Aertsch geslacht.Ga naar voetnoot856)
Behoeftich moet jck oock op sulken wijse quijnen,
Soo lang als ick ontbeer de clare Sonneschijnen,
| |
[pagina 128]
| |
O Theseus, van u ooch, soo lang als jck ontbeer,
860[regelnummer]
U vriendelijcke jonst mijns levens vreuchde teer,
Soo lang als jck ontbeer u tegenwoordich wesen,Ga naar voetnoot861)
Soo leev' ick in een zee van hopen en van vresen.
Maer, las! ghij denckt niet eens grootmoedich edel helt,
Dat ick t' sint u vertreck heb d'wren droef getelt,
865[regelnummer]
Welck' int verlopen traech mij schenen stil te toeven
En wt mijn bittre smert een soete smaeck te proeven.
Maer mijns gedachtenis, helas! is oock soo verdtGa naar voetnoot867)
Als t lichaem van u is gevloden wt u hart.
Mijn ongelijck ist u, dat ghij u waerde MinneGa naar voetnoot869)
870[regelnummer]
Op sterffelijcke vrouw verplant van een Godinne,
Godin die soo veel leets om uwent wil geschiet,
Dat het onsterffelijck te wesen haer verdriet.
Ghij doet u selfs te cort; daerom, in plaets van wrakeGa naar voetnoot873)
Te nemen over u, jck medelijden smake.
875[regelnummer]
Een sterffelijcke vrouw onthout mij mijn geneucht,
Maer sij en sal niet lang genieten dese vreucht,
Indien jck AEgle ben, AEgle, die door de crachtenGa naar voetnoot877)
Van woorden, en van cruit, dick op verscheiden nachten,Ga naar voetnoot878)
Int midden van haer loop heb schielijck stil doen staen,
880[regelnummer]
De paerden allebeij van de besworen Maen.Ga naar voetnoot880)
Indien jck door de cracht en const van toverijen,
Het lopend' jaer heb doen vergissen sijn getijen,
En t' Aertrijck ongesien begraven in de sneeu,Ga naar voetnoot883)
Als de naebije Son versocht den heten leeuw;Ga naar voetnoot884)
885[regelnummer]
En als hij nae den ram ging sijnen wagen stieren,Ga naar voetnoot885)
De bomen met haer ooft, met cooren t velt vercieren;Ga naar voetnoot886)
Indien ick sonder wint met ijsselijck gerucht,Ga naar voetnoot887)
De trotse golven heb doen rijsen in de lucht,Ga naar voetnoot888)
En heb de selve weer verboden haer te roeren,Ga naar voetnoot889)
890[regelnummer]
Wanneer den Noordenwint met haer quam oorloch voeren;
Indien ick heb de loop des snellen beecks belet,
En t' water wt de zee doen climmen op sijn bedt;Ga naar voetnoot892)
En t' water des fonteins in stee van wech te loopen,Ga naar voetnoot893)
Doen blijvend' op sijn plaets hooch op malcander hoopen;
895[regelnummer]
En jck tot lust van mijn gespelen, s'avonts laet
Heb het ontwortelt wout doen dansen op de maet;
En alles wtgerecht, wat datter schijnt te wesen
Tegen de vaste wet van de natuir; jn desen,
Sal ick door mijne cunst oock houden d' overhant.
900[regelnummer]
De tijt sal comen dat de Minne, die nu brant
Het harte van mijn lief, niet meer sijn hart sal crenken,
Als nu mijn Minne doet, daer hij niet op mach denken.Ga naar voetnoot902)
| |
[pagina 129]
| |
Ghij die de roeste, maer de straffe scepter draechtGa naar voetnoot903)
Van t duister naere rijck met schrick en anxt geplaecht,Ga naar voetnoot904)
905[regelnummer]
Drievuldig' Hecate betoont mijn uwe jonste;Ga naar voetnoot905)
Indien jck oijt naer eisch van de vervloeckte conste,
Met warrem menschen bloet gelijck mij was geleert,
En mager beesten swert u outars heb vereert;
Heb jck u oijt met roock van doode menschen leden,
910[regelnummer]
En met het storten van afgrijslike gebeden,
Met grouwelijcke dienst nae de manier versaet,Ga naar voetnoot911)
Soo comt mij nu ter tijt in mijn opstel te baet.Ga naar voetnoot912)
En ghij o Coninck wreet die de bedruckte sielenGa naar voetnoot913)
Een ijder nae verdienst met straffe doet bedielen,Ga naar voetnoot914)
915[regelnummer]
En over t lichte volck strenge geboden geeft,
Onder wiens tyrannij den woesten afgront beeft,
Wiens donderige stem de raserijen vresen,Ga naar voetnoot917)
En t' nevelachtich hof, wilt mij te wille wesen.Ga naar voetnoot918)
Tysiphone' en Megera' en steurt u daerom niet,Ga naar voetnoot919)
920[regelnummer]
Datmen u suster hier in s'werelts licht ontbiet,
Haer selschap suldij maer een corte tijt ontberen,
Tot sij mijn heeft gedient dan salse wederkeren.
Toont altesaem u jonst dat ick mach varen voort,
Siet hier al t'geen gereet wat tot de sàeck behoort.
925[regelnummer]
Hecate dits u crans gevlecht van negen slangen.Ga naar voetnoot925)
Dits eeners lever die sich sellef had verhangen.Ga naar voetnoot926)
Van een driejarich draeck is dit geronnen bloet.
En dits een nachtwls gal die dickwils wonder doet.
En van een swerte kat sijn allebeij des' oogen,
930[regelnummer]
Die jck haer levendich heb wt het hooft getogen.
Een hongerigen hont heeft aen dit been geknaecht,
En op sijn meeste lust heb jck het hem ontjaecht.Ga naar voetnoot932)
Dit is de pluim van Stryx een eysselijcke veugel,Ga naar voetnoot933)
Diese gestroijt heeft wt haer naere slinker vleugel.Ga naar voetnoot934)
935[regelnummer]
Dees baert heb ick een wolf al slapend' afgesneên.
En dese keersen sijn van merch wt mensche been.
Mijn beevaert is gedaen als toveressen plegen,Ga naar voetnoot937)
Barvoets doort naere wout, en eensaem ommewegen.
Geen ding en is versuimt, daer door besweer jck dij,
940[regelnummer]
Alecto, dat ghij hyer terstont verschijnt voor mij,
Flux haest u Raserij, al eer dat jck mij wende
| |
[pagina 130]
| |
Tot woorden, die u staen doen souden over ende
U swart venijnich hayr, tot woorden daer de vrouwGa naar voetnoot943)
En Coningin des Hels, bevreest voor beven souw.
aegle. alecto.
aegle.
945[regelnummer]
Alecto, Alecto, Alecto.Ga naar voetnoot945)
alecto.
Wee de druckige Aerde
Die noijt een droever quaet dan jck en ben, beswaerde.
Wie ist die met gewelt int licht mij comen doetGa naar voetnoot947)
Van de gehate dach? Wie dwingt mij dat ick moet
Laten de droeve cuil vol eijsselijcke beesten,Ga naar voetnoot949)
950[regelnummer]
Die tot quellagie sijn van de verdoemde geesten?
AEgle wats u begeert?
aegle.
Alecto jck bevin
Door crachte van mijn const, dat Theseus sijne Min
Stantvastich heeft geleyt op de Princes van Creten;
Dies jck begeer van u, wat hij nu maeckt te weten,Ga naar voetnoot954)
955[regelnummer]
Alsoo ghij t' alles weet watter ter werelt schiedt.
alecto.
Weet dan, dat Theseus nu met Ariadne vliedt
Door d'ongebaende zee, en heeft haer meegenomen
Sonder haer Vaders raet, om herwaerts mee te comen;Ga naar voetnoot958)
Des vlucht hij nu sijn best om Minos hant t' ontgaen,Ga naar voetnoot959)
960[regelnummer]
En meent te Naxos nu te nacht te leggen aen,
Om sijnen leger op het eijlant te gaen stellen,Ga naar voetnoot961)
En te verversschen sijn vermoeyde bootsgesellen.Ga naar voetnoot962)
Hier hebdij dat ick weet geeft mij mijn oorlof dan.Ga naar voetnoot963)
aegle.
Noch niet. Maer mijn gedaent terstont gaet trecken an,
965[regelnummer]
En als de naere nacht het Aertrijck heeft betogen,Ga naar voetnoot965)
Soo comt te Naxos voor mijn Theseus bedt gevlogen,
En spreeckt hem heftich aen in dese mijn gedaent,
Maer mager, ende bleeck, en bitterlijck betraent.
Met strenge woorden comt over sijn ontrouw clagen,
970[regelnummer]
En blaest hem in u gift om sijn gemoet te knagen.
| |
[pagina 131]
| |
En treft hem met u toorts, op dat hij sich verbaes,Ga naar voetnoot971)
En onverduldich door berouw van ontrouw raes,Ga naar voetnoot972)
En rasende begeef sich herwaerts op de baren,
En laet sijn nieuwe Lief, en nieuwe Liefde vaeren.
975[regelnummer]
Haestich van hier vertreckt, en mijn gebodt voldoet.
alecto.
Het geen dat ghij gebiedt, volbreng' ick metter spoet.
choor.
Het valsch geluck dat heeft gelogen,
Met schoon momaensicht veur,
Het eedel Coninx huis bedrogen,
980[regelnummer]
Raeckt schielijck in getreur,
Alst in sijn meeste fleur,
De tijt met vreuchden overbrachte,Ga naar voetnoot982)
En luttel op de droefheit dachte,
Doe stont die las! alreede voor de deur.
985[regelnummer]
Doe voorspoet sich alleen vertoochdeGa naar voetnoot985)
Met aengenaem gelaet,
Op tegenspoet men niet en oochde,
Noch t' overhangend quaet;Ga naar voetnoot988)
Helas soo luttel raet
990[regelnummer]
Weet den verwaenden mensch ellendich,
Tegen t' geluck heel onbestendich,
Dat eenen oogenblick niet stil en staet.
T' Geluck dat is alleen gestadich
In ongestadicheit,
995[regelnummer]
Dat velt de Princen overdadichGa naar voetnoot995)
Van haer grootachtbaerheit,
En sonder onderscheit
Verheft het weer de slechte lieden,Ga naar voetnoot998)
Tot hoge staet, en trots gebieden,
1000[regelnummer]
Die t luttel tijts daer nae den val bereyt.
Indien t' geluck gewent te wenden,
Sich nimmer stil en set,
Geen hoge moet en sal verblendenGa naar voetnoot1003)
De geen die daer op let;
1005[regelnummer]
Die wijsselijck betret
Des werelts padt, sal stadich vresen,Ga naar voetnoot1006)
Als hij voorspoedich schijnt te wesen,
Soo raeckt hij door geen onvoorsicht int net.Ga naar voetnoot1008)
| |
[pagina 132]
| |
Indien t' Geluck gewent te keren,
1010[regelnummer]
Sich nemmermeer set vast,
Men sal t' gemoet oock niet verneren,Ga naar voetnoot1011)
Van ongeluck verrast,
Maer alsmen is belast,
Met hoop sijn ongeluck besuiren,Ga naar voetnoot1014)
1015[regelnummer]
Alsoo noch goet, noch quaet can duiren,
Het welck den mensch t' oneffen annetast.Ga naar voetnoot1016)
Het hof geleert met sijne schade
Hoe seer t' verandren can,
En comt sijn druck niet eens te stade,
1020[regelnummer]
Noch leert niet eens daer an,
Dat wederomme van
De tegenspoet can voorspoet comen,
Waer door cond' hope sijn genomen,
Die inden druck vertroosten menich man.
1025[regelnummer]
Het anxstich hofgesin verslagenGa naar voetnoot1025)
Door t schielijck ongeval,
Doet al het lant van Creta wagenGa naar voetnoot1027)
Met ijsselijck geschalGa naar voetnoot1028)
Van crijslien overal,
1030[regelnummer]
De wackre roijers haer vercloeckenGa naar voetnoot1030)
Om met galeijen snel te soecken,
D'ontschaeckte maecht gevoert nae vreemde wal.
Maer wie sal Ariadne vinden?
Die met haer liefste vliedt,
1035[regelnummer]
Met jonste van de dienstbaer windenGa naar voetnoot1035)
Door Thetys woest gebiedt,Ga naar voetnoot1036)
Daermen geen spoor in siet?
Een ijder mach een man verstrecken,Ga naar voetnoot1038)
Het seijl tot inden top optrecken,
1040[regelnummer]
En roeyen al sijn best maer meest om niet.Ga naar voetnoot1040)
Doe men in voorspoet welich blonken,
Wast tijt om toe te sien,
Maer weelde maeckt de menschen droncken,
Dies t' ongeluck moet schien,Ga naar voetnoot1044)
1045[regelnummer]
En nu men druck bespien,Ga naar voetnoot1045)Ga naar voetnoot1045)
Moetmer met lijdsaemheit in wandren,
Denckende dat het can verandren,
En achtent dranck die ons ten besten dien.Ga naar voetnoot1048)
| |
[pagina 133]
| |
alecto inde gedaent van aegle. theseus.
alecto.
Wee Theseus, Theseus wee! Waer Theseus is u trouwe?
1050[regelnummer]
Dat ghij u lichte Min op sterffelijcke vrouwe,
Op sterffelijcke vrouw u Minne stellen gaet,
En mij een veltgodin onwaerdelijck verlaet,Ga naar voetnoot1052)
Godinne die ghij weet in uwe Min te blaken,
Godinne die om u draech mager bleke kaken,
1055[regelnummer]
Godinne die van smert d' onsterflijckheit is leet,
Wat isser dat ghij die soo trouweloos vergeet!
Soo trouweloos vergeet, en brengt wt vreemden lande,
Een nieu wtheemsche bruit tot mijner spot, en schande?
Dees trouweloosheits vleck u hoge naem bemorst.
1060[regelnummer]
Een nieu ontsteken vlam plondert u cloecke borst.
Hoe Theseus? hoe? wats dit? De geen die mij bedrogenGa naar voetnoot1061)
Met sulken ijvers schijn, sijn die beloften loogen?Ga naar voetnoot1062)
Ick sweer u bij mijn eer, dat nemmer ander brant
Dan AEgle, vatten sal (seydij) mijn ingewant.
1065[regelnummer]
Wee u lichtvaerdicheit, ghij sultse noch ontgelden!
Wee d'wr! wee t' oogenblick dat ghij u minne stelden
Op nieu vercosen lief, en d'oude Min vergaet!Ga naar voetnoot1067)
Het sal u rouwen, maer alst rouwen comt te laet.
theseus.
AEgle waer heen? hoe nu? wildij u lief ontvlieden?
1070[regelnummer]
Ayme vervloeckte tijt dat nieuwe vlammen brieden
Mijn trouwelose borst! Ayme vervloeckte tijt,
Dat ghij Cretenser maecht mijn eerst verschenen zijt!
AEgle waer vliedij heen? bedroefde veltgodinne?
Ick voel verwecken t' vuyr van mijn begraven minne.Ga naar voetnoot1074)
1075[regelnummer]
AEgle, wat hartseer heeft u wangen root ontciert?
Hoe comt dat ghij u hayr met huif noch snoer beniert?Ga naar voetnoot1076)
U effen voorhooft lijckt het selve niet met allen.Ga naar voetnoot1077)
Hoe comt u aenschijn fris dus mager jngevallen?
U ontrouw, Theseus, ist, u ontrouw die haer quelt,
1080[regelnummer]
Dat ghijse soo vergeet, en in haer plaetse stelt
Een sterffelijcke vrouw, dies sijdij wel onwaerdich,Ga naar voetnoot1081)
Ondanckbaer, onbeschaemt, oneerlijck, en onaerdich.Ga naar voetnoot1082)
Ay AEgle' u ijdel beelt verschijnt mij inden droom,Ga naar voetnoot1083)
Maer jck begeef mij met mijn schepen op de stroom,
1085[regelnummer]
Om keren thuisewaerts, en op een cort te vinnen,Ga naar voetnoot1085)
D'alderbegaefste van de blije bos-godinnen.
| |
[pagina 134]
| |
Alcander vliecht voor heen, en doet van stonden aenGa naar voetnoot1087)
De schepen maken ree om vaerdich t'seil te gaen.
Ick vollich u mijn best, en wil de vrouwe laten,Ga naar voetnoot1089)
1090[regelnummer]
Terwijle datse slaept, soo salse met haer praten,
En jammerlijck gebaer niet keren mijn gemoet;
Beter ellendich haer als jck in tegenspoet.Ga naar voetnoot1092)
|
|