Gedichten. Deel 2
(1900)–P.C. Hooft– Auteursrecht onbekendTweede deel.
ariadne.
Ay sterke fantasij! sal ick u niet verwinnen?
Met wat begoocheling verbijstert ghij mijn sinnen?
315[regelnummer]
Wat hangt mij dus aent ooch dat mij t verstant bemorst?Ga naar voetnoot315)
Wat leyter dus en speelt onder mijn slinker borst,Ga naar voetnoot316)
En treckt door al mijn leên? en dreycht mijn teder harssen?
Ach wat benautheit comt schielijck mijn hart beparssen?
Nu Ariadne cloeck, en bandt, met al u macht
320[regelnummer]
Dees revelingen wt u besige gedacht.Ga naar voetnoot320)
Hebdij niet dick gehoort van outbedaerde wijven,Ga naar voetnoot321)
Dat int beginsel sij daer licht sijn wt te drijven?Ga naar voetnoot322)
Maer swaerlijck alsse staen gewortelt in den sin.
‘En graeft geen put soo diep dat gh 'er moet blijven in.
325[regelnummer]
Maer hoe? tis veel te laet, mijn wil is al gedwongen,
U edel beeltenis o Theseus is gedrongen
Int diepste van mijn siel, en heerscht allene daer,
Sij is niet in mijn macht, maer ick ben in de haer.
Ay edel jongeling van schoonheit wtgelesen,
330[regelnummer]
Het opdoen goddelijck van u hoochdragend wesen,Ga naar voetnoot330)
Hoochdragend niet om niet, u edel heus gemoet,
Dat in u oogen claer sich vrolijck open doet,Ga naar voetnoot332)
En die wt groene borst comen soo rijpe reden,Ga naar voetnoot333)
U toonend' opgevoet te sijn int puick der steden,
335[regelnummer]
U mannelijcke deucht, en liefde tot u lant,
Wast yder ogenblick in mijn beroert verstant.Ga naar voetnoot336)
| |
[pagina 112]
| |
Wech soete sotternij, flux segg' ick wilt verreijsen,Ga naar voetnoot337)
Eer dat mijn cranke brein sich t'eenemael vergeckt.Ga naar voetnoot338)
Soo niet dan anxt, en vaer int sotte minnen steckt,Ga naar voetnoot339)
340[regelnummer]
En sorge vol verdriet, waer van het hart mach eijsen,
O Min wt mijn verstant wilt dan te rugge deijsen,Ga naar voetnoot341)
Ghij die mij het vernuft, met lose schijn, bevleckt.Ga naar voetnoot342)
Flux soete sotternij, wech segg' ick, en vertreckt,
Met u beloften schoon van ijdele gepeijsen.Ga naar voetnoot344)
345[regelnummer]
Datmen der Minnen cracht in sijn gemoet gedoocht,
Wanneer een vaste gront sich aen u hoop vertoocht,Ga naar voetnoot346)
Is eenichsins geraên, maer die cunt ghij niet vinnen.Ga naar voetnoot347)
Te minnen sonder hoop is droom en beuseling:Ga naar voetnoot348)Ga naar voetnoot348)
Dies soete sotternij vertreckt van hier gering,Ga naar voetnoot349)
350[regelnummer]
Wech segg' ick, en vertreckt wt mijn verwerde sinnen.
Sacht Ariadne, sacht, ghij lastert hier ter steeGa naar voetnoot351)
De grootvermogen Min, en door hem Theseus mee.Ga naar voetnoot352)
Beveelt dus onvoordacht u Minne niet te coelen,Ga naar voetnoot353)
T'en is geen ondeucht, treek tot ware deucht te voelen,
355[regelnummer]
T 'en is geen dootsondt, datmen medelijden heeft,
Met een die om de deucht sich in perijkel geeft.
Dat doet ghij brave Prins, die, om u ondersatenGa naar voetnoot357)
Van d'altesware last te vrijen, aen gaet vatenGa naar voetnoot358)
Een sorchelijcke wech vol van verwerde paên,
360[regelnummer]
Omt vreesselijcke dier cloeckmoedich te verslaen.
Maer las! den doolhof die Dedalus constich wrachte,
Wiens wtcoomst nauwelijx hij selve vant, en achteGa naar voetnoot362)
Ick niet met allen bij den doolhof, daer soo vertGa naar voetnoot363)
Mijn reuckeloos verstant is schendich in verwert.Ga naar voetnoot364)
365[regelnummer]
De felle crachten van het monster ongenadich,Ga naar voetnoot365)
Sijn niet met allen bij der Minnen Godt grootdadich;Ga naar voetnoot366)
Ick heb veel meerder reen om mij t'ontfermen, dan
Over mij selven, als over een ander man.
Maer hoe? ten sij dat ick gae naerstelijcken spooren,Ga naar voetnoot369)
370[regelnummer]
Tot sijn behoudenis, ick selve gae verlooren.
Deert mij mijn eygen smert, tis nodich voor gewis
Dat ick met Theseus staet oock hebbe deerenis.
Mijn wel en qualijckvaert hangt ganschlijck van de sijnen,
Het luck dat Theseus vijnt sal Ariadne vijnen.Ga naar voetnoot374)
375[regelnummer]
Maer wat ist oft hij schoon het leven al behouw,Ga naar voetnoot375)
Indien ick niettemin gestadich in mijn rouw,
En int verwerde net der minnen blijve steken,
Waervan t mij niet en voecht den eelman aentespreken.
| |
[pagina 113]
| |
Ach altewrede schaemt wat swaere slavernij,
380[regelnummer]
Legt ghij den vrouwen op! en sijn wij niet soo vrij
Gebooren als de mans? Jae; maer wij moeten duicken,
Onder het juck van dees, en ander wree gebruicken,
Waer door dat onse lust strengelijck wert gesnoert,
Die sij door lange tijt vast hebben ingevoert.
385[regelnummer]
Ach Theseus soo ghij siet, wat lijden ick moet dragen,
Waerom en coomdij mij niet om mijn minne vragen?
Dan soo ghij t niet en siet, soo moet ick mijnen noot
U clagen bij geschrift, dewijl de schaemte root
Het spreken mij verbiet, dat mij de Min gaet hieten,Ga naar voetnoot389)
390[regelnummer]
Immers de brief en sal sijn verwe niet verschieten.Ga naar voetnoot390)
ariadne. corcyne.
ariadne.
Corcyne.
corcyne.
Dochter.
ariadne.
Och.
corcyne.
Wat isser dat u deert?
ariadne.
Ick openbaer t haer niet, mijn sinnen sijn gekeert.
corcyne.
Isser yet dat u smert wilt het mij mededeelen.Ga naar voetnoot392)
ariadne.
Ach waerde voester!
corcyne.
Suldij die u droefheit helen?
ariadne.
395[regelnummer]
Sal ick het doen of niet?
| |
[pagina 114]
| |
corcyne.
Segt vrijlijck wat u let,
En op u voester waert, een vast vertrouwen set,
Dat sij tot u verdriet eenige raet sal crijgen.
ariadne.
Ach mijn inwendich vuyr ick can u niet verswijgen!
Mijn heimelijcke smert moet nodich sijn vertelt,
400[regelnummer]
Daer coom af wat het mach, de Min doet mij gewelt.
Ach voester!Ga naar voetnoot401)
corcyne.
Wel hoe nu? vertreckt mijn uwe smerte.
ariadne.
De Min.
corcyne.
De Min?
ariadne.
De Min van Theseus brant mij 't harte.
corcyne.
De Minne brant u hart? hoe segdij dat? om wien?
ariadne.
Om Theseus.
corcyne.
Theseus? Och dats qualijck toegesien.
405[regelnummer]
Een wufte vreemdeling hebdij tot lief vercoren?
ariadne.
Maer die te boven gaet al Cretaes ingeboren.
corcyne.
Eer dat de Minne wast treckter u sinnen van.Ga naar voetnoot407)
ariadne.
Te laet ist, ghij gebiet dat ick niet doen en can.
| |
[pagina 115]
| |
corcyne.
Ghij cunt indien ghij wilt dees raserije stillen.Ga naar voetnoot409)
ariadne.
410[regelnummer]
Indien ghij wilt, dats waer, maer ick en can niet willen.
corcyne.
Ghij moet, daer is geen hoop, want hij bemint u niet.
ariadne.
Geschieden can het geen dat noch niet is geschiet.
corcyne.
Hij weet niet van u smert, hoe soud' hij wederminnen?
ariadne.
Ick sal hem weten doen wat dat ick lij van binnen.
corcyne.
415[regelnummer]
Tgebruick laet dat niet toe, noch oock der schaemten stuir.
ariadne.
Onbillijck ist gebruick, ick vollich de natuir,
Wij sijn soo vrij als sij.
corcyne.
Hij sal u niet verkiesen,
Maer weijgeren misschien.
ariadne.
Can icker bij verliesen?
corcyne.
Maer hij sal sterven, of vertrecken over see.
ariadne.
420[regelnummer]
Soo sterreft Ariadn' of soo vertrecktse mee.
corcyne.
Belooft hij u sijn Min, hij sal sijn woort niet houwen.
ariadne.
Och moochdij sijne deucht wel sullix toevertrouwen?Ga naar voetnoot422)
| |
[pagina 116]
| |
corcyne.
Ach eenvoudige maecht! kendij de mans niet bet?Ga naar voetnoot423)
Sij fluiten soet tot dat de vogel is int net;
425[regelnummer]
Lichtvaerdich en geveinst, twee punten om te vresen.
ariadne.
Dit seggen sij altsaem der vrouwen doen te wesen.Ga naar voetnoot426)
Mijn leijtsman is de Min, hierom laet mij betien.Ga naar voetnoot427)
corcyne.
Helas een ongeluck en canmen niet ontvlien,
Wanneer de Goôn verstoort van voorsicht ons beroven.Ga naar voetnoot429)
430[regelnummer]
Wat reden dat ick spreeck sij sijn voor eenen dooven.
Nu dan, mijn dochter, soo dan allen goeden raet,
Om u voornemen om te stooten, comt te laet,
En condij niet de wech die veijlichst is betreden,
Soo sal ick alle moeyt', en naersticheit besteden
435[regelnummer]
In t'geen dat u belieft, sorchvuldich, om daer deur,
Indien het moglijck is, u quaet te comen voor.Ga naar voetnoot436)
Gebruickt mijn in u dienst, jck stae tot u geboden.
ariadne.
Laet ons gaen bidden dan de goedertieren Goden
Om een geluckich eint, daer nae sal ick een brief
440[regelnummer]
Schrijven, op dat ghij die gaet dragen aen mijn Lief,
Eer hij nae t' doolhof gae tegen het monster crachtich.
corcyne.
Ick vrees', helas! Godt maeck mijn vrese logenachtich.
choor.
Staech soeckt het welich hof sijn blinde lust te boeten,Ga naar voetnoot443)
Die sij dan goet, of quaet, gansch sonder onderscheijt,
445[regelnummer]
Des sietment in sijn lust meer tegenheits ontmoeten,Ga naar voetnoot445)
Als een gemenen man in sijnen arrebeijt.
Der Princen kindren teer worden, tot allen tijen,Ga naar voetnoot447)
In lusten opgevoet, die worden daglijx broot:
Daeromme soecken sij tot ongewoon verblijen,
450[regelnummer]
Dickwils een nieuwe lust, die brengt haer inden noot.
| |
[pagina 117]
| |
‘Die stadich alledaech geniet sijn lust nae winssen,Ga naar voetnoot451)
‘Verliest int eint haer smaeck, want de gewoont maeckt eelt.
‘Dies, die de kinders jong van de gevreesde Princen,
‘Opvoedt in alle lust haer alle lust ontsteelt.
455[regelnummer]
‘Die tot de lust gewent is van sijn jonge dagen,
‘En weet noch goedt noch quaet, is teder van gemoet,
‘En als de smerte comt, kan hijse niet verdragen,
‘Maer raeckt ter eerster stoot bedruckt onder de voet.Ga naar voetnoot458)
Het dertel hof en is dan inder daet soo welich
460[regelnummer]
Noch wenschelijcken niet, gelijckt van buiten schijnt,
Indien men vol van twist, van haet en nijt crackelich,
Sijn schadelijcke vreucht, en valsch behagen vijnt.Ga naar voetnoot462)
Der Princen kindren sijn soo welich niet van leven,
Gelijck als menich man haer oordeelt onvoordacht,Ga naar voetnoot464)
465[regelnummer]
Soo s' haer om vreemde lust dick in perijkel geven,Ga naar voetnoot465)
En soo gemeene lust van haer niet wort geacht.
In Ariadne sien wij veel veranderingen,
Van verwe, van manier, van wesen, en van sin,
En t' arrichdenckent hof mompelt geen ander dingen,
470[regelnummer]
Als dat sij heeft geleijt op Theseus hare min.
D'aloversiende Son heeft, in voorleden jaren,
De sachte Venus en de stoute Mars beclaptGa naar voetnoot472)
Aen haren man Vulcaan, dewijl sij tsamen waren,Ga naar voetnoot473)
In lustig overspel, daer hij haer heeft betrapt.
475[regelnummer]
De lachende Godin, al isse blij van oogen,
Het speet haer lange tijt, sij noemdent een verraet,
En swoer bij d'helsche stroom, dat sijt hem wt sou drogen,Ga naar voetnoot477)
Was anders hare macht niet cleender als haer haet.Ga naar voetnoot478)
De Cuisheit statich gingt haer desgelijx aentrecken,
480[regelnummer]
En liet haer dunken t' was haer mee geschiet te spijt,Ga naar voetnoot480)
Want een oncuissche daet int openbaer t'ontdecken,
In aller veugen oock tegen de Cuisheit strijt.Ga naar voetnoot482)
Voorwaer een cuis gemoet sal nemmermeer verhalen
Waer in een ander heeft oncuisschelijck gedaen,
485[regelnummer]
Maer den oncuissen soeckt oock dick door logentalen,
Een ander maken vuijl, sijn vuilheit voortestaen.Ga naar voetnoot486)
Dese godinnen beij gingen te samen spannen,Ga naar voetnoot487)
Om dit te wreken op de clare Sons geslacht,
Sij deên Pasiphaë verachten alle mannen,
490[regelnummer]
En minnen eenen stier, onmenschelijck bedacht.Ga naar voetnoot490)
| |
[pagina 118]
| |
Ontdecksters van de Min, beschaemsters van de Cuisheit,
Siet dit exempel aen, betoomt u wufte tong,Ga naar voetnoot492)
En neemt eens naerstich acht, watter tot uwent thuis leijt,Ga naar voetnoot493)
Soo mocht het, dat de grofst van u, de fijnste song.Ga naar voetnoot494)
495[regelnummer]
O ghij Godinnen hooch wij bidden wilt genoegenGa naar voetnoot495)
Aen de genomen wraeck, vol deerlijck ongerief,Ga naar voetnoot496)
En wilt het eedel huis geen meerder straf toevoegen,
Door Ariadnes min, op haer wtheemsche Lief.
theseus.
Godinne die tot Crijch, en Wijsheit doet gemenen ‘vlijt,Ga naar voetnoot499)
500[regelnummer]
Pallas die t sterke schilt vant wijs-beroemd' Athenen ‘sijt,
Indien dat u te voet mijn borgers allegaer ‘vielen,
Wanneer dat ick vertrock nae desen genen clenen ‘strijt,Ga naar voetnoot502)
En ick ootmoedelijck quam voor u hooch outaer ‘knielen,
Indien mijn borgers oyt, u mogentheit voor waer ‘hielen,Ga naar voetnoot504)
505[regelnummer]
Soo tot beschutster u Athenen te verheven ‘plach,Ga naar voetnoot505)
Jont dat het woede dier vant welkmen seven paer ‘sielen,
Dickwils in corte tijt aen Proserpina geven ‘sachGa naar voetnoot507)
Door dees mijn rechter hant, comen omt bose leven ‘mach;
Soo sal u rijckelijck ons danckbaer borgerij ‘eeren,
510[regelnummer]
Den welcken noijt soo veel aen ander saeck bedreven ‘lach;Ga naar voetnoot510)
Wilt u genadich ooch hierom Godin op mij ‘keren.
Waer sijdij rechterhant? u crachtelijck moet ghij ‘weren!
Nu gramschap ongetemt alhier den tijt voor handen ‘sietGa naar voetnoot513)
Datmen can cloecke deucht van uwe raserij ‘leren,
515[regelnummer]
Hier laet de reden toe dat ghij wt uwe banden ‘vliet,Ga naar voetnoot515)
Aent vreeselijcke dier uwe verbolgen tanden ‘biet,
En gaet het grimmich met u crachten wtgelaten ‘an.Ga naar voetnoot517)
En ghij mijn moedich hart dat Theseus noijt in schanden ‘liet,
Door wien ick strijden veel, gevaerlijck boven maten ‘wan,Ga naar voetnoot519)
520[regelnummer]
Geen daet soo seer als dees mijn borgerije baten ‘can.
corcine. theseus.
corcyne.
Hola grootmoedich Prins, hola, om niet onwaerdich
Te sneven, avontuirt u selven niet lichtvaerdich,Ga naar voetnoot522)
Ick sie u cloeck gemoet, ghij gruwt niet voor de doot,
Want anders hieldij u wel willich wt den noot.
525[regelnummer]
Ghij sijt van Godlijck saet, t'is aen u moet te mercken,
| |
[pagina 119]
| |
Maer moet is niet genoech, om grote daên te werken,
T'en sij dat goeden raet haer oock geselschap houdt.Ga naar voetnoot527)
Neemt mij ten besten af, dat haer een vrouw verstout,
Om u grootachtbaerheit in sijn opset te raden.Ga naar voetnoot529)
theseus.
530[regelnummer]
Wie sijdij moeder? oft hoe coomdij dus beladenGa naar voetnoot530)
Met sorge van mijn doot? Wie seindt u mijn ontrent?Ga naar voetnoot531)
corcyne.
Ick ben de voester van de gene die mij sendt,
Dats Ariadne, die u bidden doet te letten
Voordachtich op t'gevaer daer ghij u in gaet setten.Ga naar voetnoot534)
535[regelnummer]
De saeck wel overlegt, bedenckt eens wat ghij doet.
Soo ghij den strijt al wint, daer ghij toe sijt gemoet,Ga naar voetnoot536)
Ick neme dat u Mars, noch Pallas laet verlegen;Ga naar voetnoot537)
Hoe raeckt ghij weer te rug wt de verwerde wegen,
Daer Daedalus bijnae bleef sellef in verdwaelt?
theseus.
540[regelnummer]
Voorwaer ghij hebt gelijck int geen dat ghij verhaelt.
Mijn ijver tot den strijt liet mij soo seer niet denken,
Op mijn behoudenis, als op het dier te krenken.Ga naar voetnoot542)
Wat middel om daer nae te keren tot de poort?
corcyne.
Daeromme seijnt u Ariadne dese coort,
545[regelnummer]
Om inden inganck van het doolhof vast te binden,
En die te volgen, om den wech te rug te vinden.
Ontfangt de nutte gaef van d'hoochgeboren maecht.
theseus.
U eedel schoon Princes voor mij meer sorge draecht,
Dan ick oijt heb verdient, dan ick oijt can verdienen.
550[regelnummer]
Ick can haer nemmermeer vergeldinge verlienen,
Die groot genoech sal sijn voor d'eer die mij geschiet.
corcyne.
Sij wenscht u welvaert, en ander vergelding niet,
En bidt u desen brief voor uwen strijt te lesen.
Adieu, vaert wel.
| |
[pagina 120]
| |
theseus.
Vaert wel. Een brief? wat mach dit wesen?
555[regelnummer]
Ick ben verwondert, en mij dunckt een selsaem ding,Ga naar voetnoot555)
Sulken gemeensaemheit tegen een vreemdeling.
Bij wijlen is een vrouw seltsaem int overleggen.
Sij doet mij grote jonst, wat mach haer schrijven seggen?Ga naar voetnoot558)
Soo veel voorspoedicheits, o Theseus hooch vernaemtGa naar voetnoot559)
560[regelnummer]
U Ariadne wenscht dat u mach wedervaren,
Als u verheven moet aenslagen hooch omvaemt,Ga naar voetnoot561)
En alsser stemmen veel u waerde lof verclaren.Ga naar voetnoot562)
Grootmoedich jongeling, waert sake, dat ghij droechtGa naar voetnoot563)
Voor mij soo grote sorch, als ick schep ongenoechtGa naar voetnoot564)
565[regelnummer]
Wt u perijkel swaer, en met u ben te lijen,Ga naar voetnoot565)
In waerheit, ghij sout mij meer soecken te bevrijen
Wt de verwerde paên des doolhofs, daer mijn hart
En sinnen onvoordacht, soo wijt in sijn verwert,Ga naar voetnoot568)
En wt het hardt gewelt vant monster ongenadich,Ga naar voetnoot569)
570[regelnummer]
Dat mijn verheert verstant in boeijens hout gestadich,Ga naar voetnoot570)
Meer, als ghij onvertsaecht u leven soeken soutGa naar voetnoot571)
Te wagen inden hof van Daedalus gebouwt,
Tegen het monster wreet dat van u ondersaten,
Den ganschen afcoomst van ons eedel huis doet haten.
575[regelnummer]
Maer, las! den wreden loop der sterren liet niet toe,
Dat Theseus soude doen het geen dat ick nu doe,
Het geen dat ick nu doe door dwang van vreemde crachten.
Hoewel t mij tegen is, soo can ick niet verachtenGa naar voetnoot578)
U liefde tot u lant, en deucht die ghij betoont,
580[regelnummer]
Door dien dat ghij u lijf noch leven niet verschoont
Voor uwe borgerij, want in mijn Minne druckich,
Wiens oorsaeck dat dit is houd' ick mij noch geluckich,Ga naar voetnoot582)
Om de waerdije van de geene die ick min.
Ach wat heeft oock mijn Liefd' al tegenspoedichs in!Ga naar voetnoot584)
585[regelnummer]
De oorsaeck die mij doet mijn waerdich lief verkiesen
Is d'oorsaeck die mij doet mijn waerdich lief verliesen.
T'en waer u eele deucht, gh'en gaeft u in gevaer;Ga naar voetnoot587)
Ick minden u oock niet indien dat niet en waer.
Nu dan grootmoedich Prins, ghij sijt niet af te keren,
590[regelnummer]
Vant heerelijck besluit, jck sal de Goden eerenGa naar voetnoot590)
Met costel offerhant, en storten mijn gebeên,Ga naar voetnoot591)
Op dat den groten Godt u d'overhant verleen,Ga naar voetnoot592)
| |
[pagina 121]
| |
Gelijck u deucht verdient, van t woede dier verbolgen.
Soo t mij geweigert wort, jck sal u haestich volgen
595[regelnummer]
Nae Plutoos duister rijck dat inden afgront leijt,
En brengen u de maer, hoe dat ghij wort beschreijt.
Dan soo 't Juppijn belieft u d'overhant te jonnen,
Soo wil hij Ariadn' het leven oock vergonnen,Ga naar voetnoot598)
Die u vervolgen sal waer ghij sult hene gaen,Ga naar voetnoot599)
600[regelnummer]
En soecken anders niet als u ten dienst te staen.
Hoe Theseus? ist een droom? jck soud' het garen weten.
Misschien de beeltenis van de Princes van Creten,
Die ghij op t costelijck bancket te nau besacht,
Nam een verholen plaets te vast in u gedacht,
605[regelnummer]
En nu u moede leên de trage slaep gedogen,Ga naar voetnoot605)
Comt sij u in den droom dus onverwacht voor ooghen;
En t' schijnt dat u de schoon en hoochgeboren vrouw
Versoeckt van minnen, dat u beter passen sou.Ga naar voetnoot608)
Maer wat? is dit een droom? en hebb' ick niet in handen,
610[regelnummer]
En voel, en sie 't pappier? dat haer betuicht te brandenGa naar voetnoot610)
In Theseus hete min. En lees' ick niet het schrift?
Verstaen ick niet den sin? En houd' ick niet de gift,
Die sij sorchvuldich sandt, met wijsselijcke rede,Ga naar voetnoot613)
Aen eenen die haer noijt de minste dienst en dede?
615[regelnummer]
Gelijck bemint gelijck. Een edel heus gemoet
Heeft derenis met sijns gelijcken tegenspoet.
Grootmoedige Princes van wtgenomen sinnen,Ga naar voetnoot617)
Beminster van de Deucht, cieraet der Coninginnen,
Tot dat de bleeke doot mijn cloeke borst sal slaen,
620[regelnummer]
Sal uwe weldaet hooch daer in geschreven staen.
Nu Theseus, het is tijt, en ghij sijt, lang al, vaerdich,
Betoont dat ghij de gift van d'eedel vrouw sijt waerdich.
Siet hier den ingang van het doolhof; nu vaert wel
Mijn ondersaten al, en ijder meegesel,
625[regelnummer]
Die met mijn herwaerts quaemt. Indien ick wederkere,
Ter werelt, en genoot noijt yemant groter eere.Ga naar voetnoot626)
Indien ick sterref vroom, de Doot en sal mijn LofGa naar voetnoot627)
Met mij niet wisschen wt, maer in het vrolijck hof,
Bij d'ander sielen vroom sal die mij vreuchde geven.
630[regelnummer]
Een schoonen sterrefdach vereert het gansche leven.
|
|