Liederen en gedichten
(2004)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
Kunst en vriendschap | |
[pagina 57]
| |
Aan de kamer ‘In liefde bloeiende’. Uit Florence, 1600aant.Witte Thalia, die aardiger zoekt te heten
in lichaamstierenskunst en treden welgemeten,
in 't tooien van 't blond haar en in het draaien eêl
van uw jong, lief'lijk oog, en van uw hoge keel,
5[regelnummer]
dan in 't ontzaglijk slot van vastbeleide reden,
waarom Melpomene en gij vaak samen streden
als gij haar neuswijs noemt en zij, die 't kindsheid acht,
de rimpels voor in 't hoofd verbredend zoetlijk lacht;
die meer de zoete mirt' mint onder 't spel en 't dansen,
10[regelnummer]
dan onder 't heersen hoog de grootste lauwerkransen:
toont gunst aan die u acht, o jeugdige godin,
brengt tot gelukkig eind mijn roekeloos begin,
terwijl ik, hard en groen door Phoebus ongenade,
schrijf aan een boom vol vruchten rijp in kunst geladen.
15[regelnummer]
Voorspoed wenst, die niet weet, kunstrijke geesten al,
of hij u broeders of zijn meesters noemen zal.
Alzo de bergen wit en moeielijke wegen,
het dichte bos, breed water tussen ons gelegen,
en menig sierlijk veld en akker mij belet
20[regelnummer]
mijn geest met uw gesprek te voeden altemet,
zo doe ik bij gebrek van die gewone weelde
'tgeen dat ik kan, dat is: u doen mij in te beelden.
Zolang ik uw kunstrijke reên niet mag verstaan
laat ik deez' dichten ongehavend t' uwaarts gaan
25[regelnummer]
getuigen van mijn doen, een van mijn wille teken,
om, zo gij tot mij niet en kunt, tot u te spreken.
De stad die zich door eigen leden ziet verheerd
en tegen hare moed drie sterkten grof gekeerd
die 'r verontwaarde trots, gebaard tot groter pijnen,
30[regelnummer]
doen tussen 't ziedend hart en lippen weer verdwijnen,
het schoon Florence, wiens schoon landouw en akkers goed
| |
[pagina 58]
| |
de schone Arno siert met zijn zeer schone vloed,
doet om haar sierlijkheid van taal mij in haar blijven,
waar mij gebeurde laatst hetgeen dat ik ga schrijven.
35[regelnummer]
Aurora, latend hare grijsaard in zijn droom,
die had haar paarden nauw gegeven 't rode toom.
Behalve Venus dook 's maans gouden sleep in 't westen,
die staag in 't pronken d' eerst, in 't ruimen is de leste.
Het was noch nacht noch dag, toen ik naar buiten trad,
40[regelnummer]
walgend het dom gezwerm van de verrezen stad,
en ging naar mijne lust, latend gezelschap varen,
waar Phoebus' bleke licht speelde op de zoete baren
van d' Arno, die in zijn kristal omtrent de kant
verdubbelde 't geboomt van zijn begrasde strand.
45[regelnummer]
Door 't hevig peinzen liet zich hier mijn geest verleiden,
tot ik nauw konde schijn van waarheid onderscheiden.
En toen ik d' ene voet voorzette, na 't geviel,
was er 'k en weet niet wat, dat d' ander achterhiel,
wanneer voor mij, verbaasd, zich schielijk kwam vertogen
50[regelnummer]
een vrouw, wenkbrauwen zwart, en zwart als git van ogen,
van lipp' en kaken rood, blond was haar vlees, en blond
't welriekend haar, gevlecht met een uitheemse vond;
uitheems van maaksel 't kleed, van kleuren was 't verscheiden,
heel zag men hals noch borst, maar eensdeels allebeide.
55[regelnummer]
Haar wezen, grootser nochte lichter dan 't betaamt,
was gemanierd niet slecht, noch ook niet onbeschaamd.
Aan haar besneên gedaant scheen 't dat haar dagen waren
niet min dan twee-, noch meer dan vijfentwintig jaren.
Haar hand droeg mirt', haar arm links een fruithoren schoon
60[regelnummer]
en de perruik een klein gesloten lauwerkroon.
Veel jonkmans, die in 't spel en 't zingen eendracht houwen
en mengden 't onder 't spel en zang van jonge vrouwen,
volgden haar achterna, vermomd som voor 't gezicht
vertellen vreemde minsverwarring in gedicht.
65[regelnummer]
Van d' ene komen blij, van d' ander droev' oogslagen
| |
[pagina 59]
| |
en beiden zijn ze geil in schijn van min te dragen.
Terwijl verwonderd ik sta in gedachten stijf
en niets dan 't hoofd en 't oog leeft aan mijn ganse lijf,
ontsluit de grootse vrouw, die nader kwam getreden,
70[regelnummer]
haar lippen van koraal en sprak mij deze reden:
‘O vreemdeling die trok van huis onz' brede lof,
Italia ziet gij hier, prinses, met heel haar hof.
Vlijt die gij met dit doel met moeit' hebt aan gaan wennen
is waardig van onz' lof de waarheid te bekennen.
75[regelnummer]
D' oorzaken dat onz' naam is overal verbreid,
zijn ingeboorner daên, schoon lands gelegenheid
en (zonder welk deez' onbewonderd zouden blijven)
onz' ingeboor'ner geest in goed haar spraak te schrijven.
Hier vloeit het al vandaan, wie deez' lof is bekend,
80[regelnummer]
die weet van d' ander twee 't beginsel en het end.
Van die dan, die mijn doen door heel de wereld noemen
zal ik, want dat 's genoeg, mij maar alleen beroemen.
Onz' oud' Latijnse taal van voor tweeduizend jaar
en week de Griekse niet in geen manier, noch haar
85[regelnummer]
wijkt onz' Toscaanse nu; in die en deze tijden
mijn geesten kloek in schrift met heel de wereld strijden.
Ons roemen is niet ijl.’ Zo zei ze, en met haar hand
toond' zij voor mij omlaag een groot welvarend land,
welks ene eind gebergt en dikbesneeuwde wegen
90[regelnummer]
beschutten voor 't geweld der volken aangelegen;
't hoofd, stekend uit in zee, met d' een en d' ander zij
dreigt middag en opgang met trotse slavernij.
Een stad die allerheerlijkst lag van timmerage,
rijk aan galeien en zeer machtig in zeilage,
95[regelnummer]
daarnaar steeg ons gezicht. Toen zei de grootse vrouw:
‘'t Gemeen haalt het hier niet bij 't burgerlijk gebouw;
dit zijn van Genua de dikbemuurde wallen,
wiens burgers prinsen zijn, en zelf is 't niet met allen.
Maar 't ijverig gezicht van hier keert en ziet aan
| |
[pagina 60]
| |
100[regelnummer]
het Frans en Spaans krakeel, de grote stad Milaan.
Van Alciato roemt zich deez', die 't moeilijk twisten
der wetten, zeer verward, met weinig moeite sliste
en onder 't zuur gekijf t'saam mengde 't zoet gedicht,
en 't een en 't ander houdt zijn naam in eeuwig licht.
105[regelnummer]
De stad die gindswaart ligt met haar begraven muren,
deez' weet het Rome dank dat hare titels duren.
Een Paduaan was 't, die 'tgeen 't Rooms volk ooit bedreef
met zijn vermaarde pen in zoveel boeken schreef.
Uw oog volg' die rivier wiens kanten ginds en weer
110[regelnummer]
versierd zijn door 't gebouw van menig rijke heer.
Daar ligt de rijke stad in de Slavische baren
waar Pietro Bembo eertijds en meer geleerden waren.
Driedubbel in geluk is wel deez' heerschappij:
rijk, vreed'lijk en vol glans van heerlijkheid daarbij.
115[regelnummer]
Van hier wilt weer 't gezicht naar 't vasteland toe stieren,
naar de vermaarde Po, de koning der rivieren.
Daar ligt Ferrara, dat zijns eers geen eind en weet
door de geboorte van de godd'lijken poëet
wiens schrift Spanjaard, Fransoos en Arabier ontvouwen,
120[regelnummer]
die zulke gunste won bij cavaliers en vrouwen,
die, g'lijk zij schuldig zijn, hem eeuwig tonen dank
dat hij hun daden kloek, hun min en heusheid zangk.
Deez' zong de deugd en ook d' ondeugd van d' oude tijen
Karels bedaardheid wijs, Agramants razernijen;
125[regelnummer]
dit 's die Rolands gemoed en daên vol deugd bewijst;
die zo d' Hollandse trouw, in zijn Olympia prijst -
kortom, 't is Ariost’. Welk land ligt zo verscheiden
door berg of baren, daar deez' naam zich niet verbreidde?
Dan laat Ferrara en laat Bologna's bouwland vet,
130[regelnummer]
aanmerkt al 't ander voordat g' op Toscane let.
Ziet gij dat groot gebouw van wit gehouwen stenen,
wiens rond hovaardig hoofd dringt door de wolken henen?
De goôn beducht, zo trots strekt het ten hemel waart,
| |
[pagina 61]
| |
vermoên 't bijkans een gift gelijk 't Trojaanse paard,
135[regelnummer]
en achten hierbij Ossa op Pelion niet met allen,
door vrees van onverziens te werden overvallen.
Dit 's Rome, waar men nu niet meer vindt enig werk
dat Rome waardig is, dan deez' Sint-Pieterskerk.
't Oud Rome ligt daar neer aandoénlijk te bewenen,
140[regelnummer]
en van die grote naam ziet men maar weinig stenen.
De hemel sloeg het hoofd en 't was des bliksems buit,
d' aarde heeft de voet bedekt, de rest schuilt onder 't kruid.
O stad, hoe zwaar valt mij op uws gedacht te komen!
Hoe ongelijk zijt gij uzelve nu, o Rome!
145[regelnummer]
Gij waart het groot onthoud in de voorleden tijd
van wetenschap en Mars; van alle kanten wijd
verzaamden binnen u de grootgeestige lieden
wiens lichaam won de dood, maar voor hun naam moet vlieden.
Hier was de Mantuaan die 't land verbeterd heeft,
150[regelnummer]
in wiens godd'lijk gedicht Anchises' zone leeft,
door Phoebus zelf benijd-zo die hem niet benijden,
ten minste moest hij hem voor zijns gelijk belijden.
Alhier was Naso die, zelf door zijn kunst verblind,
alleen van Venus droomt en van haar dartel kind.
155[regelnummer]
Horatius deed de Tiber hier zijn snelheid laten,
die zachter ging door 't horen van de nieuwe maten.
De vader van goê spraak was hier en duizend meer,
Die door haar geest en vlijt verdienden naam en eer.
Dan Romes lof is klaar, laat de vermaarde muren
160[regelnummer]
en naar Parthenope wilt uw gezicht toe sturen,
't eêl Napels, dat verhult, verstoord door 't Spaanse juk,
door uitwendige pracht de inwendige druk.
Wilt zijne straten breed vol paarden trots aanschouwen
van ridders en vergulden wagens vol juffrouwen;
165[regelnummer]
voorts ziet van Maro en ook van Sannazaro 't graf,
die ook dit koninkrijk door zijn lof name gaf.
| |
[pagina 62]
| |
Pozzoles oude strand, de bergen en de dalen
die Caelia's zoete naam vaak plachten te herhalen,
wanneer Angeriaan bezong zijn ware min,
170[regelnummer]
poëterij geacht door zijne wreê godin,
wiens pijn en tijdverlies geen ander loon mocht beuren,
laas, dan met eigen hand zijn lijf en ziel versteuren.
Beweenlijk ongeluk, waarom werd (dit 's mijn vraag)
bedrukte min gestraft, die zelf toch is een plaag?
175[regelnummer]
Maar moeilijk zijn misschien voor u ons lange reden,
daarom laat ons vanhier een stuk terug gaan treden
en zien die stad die voor ons ligt in 't vlakke veld,
die men voor d' eerste van het oud Etrurië telt,
wiens kerk van marmer blinkt, wiens recht' en effen straten
180[regelnummer]
't gebouw versiert door haar voorvaders nagelaten,
Florence schoon, van grote geesten kloek vruchtbaar,
die Pallas kuis verkoos uit honderd steên voor haar,
als 't Aziaatse juk dat doet Europa beven,
het wijs Athene dwong zich onder hem te geven.
185[regelnummer]
Petrarca was van hier, die heel zijn leven lang
met schaamt' zijn tijdverlies, hoezeer 't hem moeide, zang.
't Versiersel, godd'lijk meer dan mens'lijk uitgesproken,
zou beesten wreed getemd en klippen hard gebroken
wel hebben door 't geluid; toch had het nooit de macht
190[regelnummer]
dat het een schone vrouw haar kuisheid t' onderbracht.
Deez' van Cupido zong de triomfante wagen
waarvoor de grootste liên de zwaarste ketens dragen:
de wijsheids minnaars grijs, de prinsen trots en goôn
die' om aardse schoonheids liefd’ de hoge hemel vloôn.
195[regelnummer]
Zo d' allerzachtste zijn d' allergewoonste plagen,
wie zou zijn smart met zulk gezelschap niet verdragen?
Dit vaderland komt toe een deel van Dantes lof
die 't aardrijk dacht te laag tot hoger dichtens stof.
Deez' twee zijn oorzaak van mijn breed hovaardig treden
200[regelnummer]
Florence gaat te boven al mijn ander steden
| |
[pagina 63]
| |
in grote menigt' van verstanden hoog en eêl,
waarvan ik niemand noem omdat ze zijn zo veel,
dat z' al onnoemlijk zijn. Want zo 'k maar sommig' roemde,
ik deed groot ongelijk aan die ik niet en noemde.
205[regelnummer]
Doorzoekt maar deez', gij vindt licht, dat u niet en loog
de grote naam die u van zo verr' herwaarts toog.
Dit is 't voornaamst' dat ik u zochte te verklaren,
'k wens u geluk, en dat g' in ons land wel moogt varen!’
Hier maakt' de vrouw een eind en keerd' zich van mij snel,
210[regelnummer]
en ik was weer alleen en hoorde zang noch spel.
Maar toen ik voort mijn treên heel peinzend wilde strekken,
voeld' ik mij onvoorzien terug van achter trekken
en ommeziende, door het schielijk trekken ras,
merk in de lucht een vrouw die overtrokken was
215[regelnummer]
gans door een bruine wolk, die riep: ‘Zijt mij gedachtig,
Hooft, laat hetgeen gij ziet in u niet zijn zo krachtig
als 't fruit van lotus was voor d' Ithacase vloot,
die 't wederkeren tot haar vaderland verdroot!
In Holland klimt men ook tot lof langs des deuchts trappen.
220[regelnummer]
Al kan ik niet van mij gelijk Italië klappen,
in Amsterdam men vindt die met zijn hoog gedicht
de duist're weg, die leidt tot ware vreugd, verlicht;
en vechters die om bestwil het verloop der dingen
tot goeds en kwaads begrip met aangenaamheid zingen,
225[regelnummer]
veel geesten jong en oud, die kloek en welbespraakt
met wezen nut verhalen haar gedicht volmaakt!’
Dit riep ze zo van ver, gelijk z' haar kwam vertogen
en met het laatste woord verloor ik 'r uit mijn ogen
en bleef gelijk een stok stijf op des Arno's kant,
230[regelnummer]
waar ik mij voor 't verschijnen van Italië vand.
Nu trekt mijn hart naar huis, naar ouders en naar neven
en wat er lievenswaard is zonder mij gebleven;
en uw gezelschap lief mijn haasten doet mijn gang,
omdat ik daar, gelijk het ander, naar verlang.
| |
[pagina 64]
| |
235[regelnummer]
God spaar u, mij tot vreugd, dat ik u zien en spreken,
gelijk als van tevoor, mag binnen weinig weken!
|
|