Proeve van Bredaasch taal-eigen
(1836)–Jacob Hendrik Hoeufft– AuteursrechtvrijOf lijst van eenige in de stad en den lande van Breda gebruikelijke en in sommige oorden van ons vaderland min gewone woorden en spreekwijzen
R.[Raam]RAAM. Onlangs vond ik eene verkooping aangekondigd van eenen akker, genaamd het Raampje, gelegen in de Ramen, onder Heusdenhout. Hier kan niet gedacht worden op de beteekenis, welke het Gedempte Raampje in 's Gravenhage heeft, zijnde die van het gedempte Raamstraatje, naar de laken-ramen aldus genaamd, van welke in vele steden de Raamstraat haren naam heeft, ook te Amsterdam het Raampad, de Raamsteeg, | |
[pagina 480]
| |
de Raampoort en de Raamgracht. Kiliaan heeft deze beteekenis van raam, doch ook tegelijk die van compages palorum, welke hier eerder zoude kunnen te pas komen, of wel die van terminus of margo, welke Wachter onder vercheidene artikelen van Ram opgeeft. | |
[Rabauwen]RABAUWEN. Graauwe rabauwen zijn hier eene soort van appelen, welke mij niet voorstaat in Holland aldus te hebben hooren noemen. Doch dat deze naam niet uitsluitend aan deze streken behoort, blijkt uit de verklarende Geslachtlijst der Naamwoorden van den Hr. Bilderdyk, op het woord Rabouw, alsmede uit het versje: ‘Het waren rabauwen, die rabauwen zochten;
Het waren rabauwen, die rabauwen kochten,
Het waren rabauwen, die rabauwen aten,
Als men ze wel bezag waren 't Prokureurs en Advokaten.’
Rabauw is bij Kiliaan een boef, een hoerenjager, in welken zin in dit spotversje de rabauwen moeten genomen worden. Het tweede rabauwen van den eersten regel zijn de vrouwelijke rabauwen, in het bastaard-Latijn ribalda genaamd. Het tweede rabauwen van den tweeden regel zinspeelt op de appelsoort. Bekend is het Fransche ribaud, hetwelk eertijds geen verachtelijk woord, en zelfs de naam van eenen ambtenaar des Konings was. Zie Fauchet, de l'origine des dignités et magistrats de France, L. 1. Chap. 14, en verder Ménage op ribaud, alsmede Burman, Aanmerkingen op de Nederduitsche taal, blz. 59. Bij Plantin is rabaut overgezet un belistre, maraud, coquin; scurra, nebulo, pantalabus, scelestus, nequam, impudicus. | |
[pagina 481]
| |
[Raggen]RAGGEN. Dit onzijdig werkwoord ben ik onderrigt, dat in de Baronie van Breda en in het Markiezaat van Bergen-op-Zoom gebruikt wordt voor woest, wild loopen, heen en weder loopen, vooral van kinderen; en dat van hetzelve en van het scheidbare voorzetsel na zamengesteld wordt het bedrijvend werkwoord naraggen, naloopen, sterk volgen. Dan mij is geen van deze beide woorden ooit ter oore gekomen, zoo min als omraggen, onzijdig gelijkvloeijend werkwoord, van het scheidbaar voorzetsel om en raggen, in den verleden tijd ik ragde om, in den volmaakten tijd ik heb omgeragd. Het beteekent in het wilde rondloopen, zonder ophouden heen en weder loopen. | |
[Rapen]RAPEN, voor het nalezen van koornaren, elders eenvoudig lezen, in Gelderland aren genaamd. Het woord rapen schijnt eigenaardig van het verzamelen van koornaren gebruikt te worden, hetzij door afmaaijing, hetzij door uitrukking, hetzij door opraping. Zie Junius, Gloss. Goth., in raupjan, en Etymologic. Angl., in reap, bij welk aldaar aangeteekende ik voege, dat het in het Friesch ripsjen en ynripsjen, en in het Plat-Duitsch ropen is. | |
[pagina 482]
| |
[Rede]REDE. Geene rede (gemeenlijk bij zamentrekking ree) met iemand kunnen schieten, of beschieten. Ik meen dit spreekwoord, 'twelk beteekent iemand geene rede kunnen doen verstaan, zijn oorsprong verschuldigd te zijn aan de dubbelzinnigheid van het woord rede, 'twelk en ratio en statio navium zeggen wil. Ik maak zulks te meer daaruit op, dat men in Gelderland zegt geene ree met iemand kunnen bezeilen. | |
[Redét]REDÉT. Gaarne op, de redét zijn, voor gaarne op den tril zijn. Zoude het eene verbastering zijn van rid- of rijd-uit? Dewijl het ook veel in den mond van het gemeen is, zoude ik dit eerder denken, dan dat het ontleend ware van het Fransche redoute, gevormd van het Italiaansche ridotto, 'twelk eerst een huis, waarin men sluipswijze week, om verbodene hazardspelen te spelen, beteekende, doch naderhand voor een vrolijk gezelschap is gebruikt. Redét wordt hier ook gebezigd voor een klap of | |
[pagina 483]
| |
slag. Ik zal u een' frissche redét geven. Van deze beteekenis weet ik geenen oorsprong te gissen. | |
[Ree]REE, voor reed, gereed, promtus, paratus, 'twelk ook bij Kiliaan voorkomt, alsmede in het Nieu Geusen Lietboeck, 1. D. blz. 30, recto. ‘De Bisschops staven, mijters mee,
Vant men aldaar oock omtrent reê.’
Het wordt ook nog aldus gebruikt in het Plat Duitsch en is nog overig is ons alree, voor alreeds. Zie hiervoor op Gerei. In het Sticht van Utrecht hoort men ook veel ree maken voor gereed maken. Reê is eene zamentrekking van het verouderde zelfst. naamw. rede, waarvan men ook had reedschap, het tegenwoordige gereedschap. | |
[Reefter]REEFTER noemt men in sommige Godshuizen en in de Kloosters der Baronie en nabuurschap de gemeene spijszaal. Het komt van het Lat. refectorium, Fransch refectoire, even als dermter, dormter, dormiter, van dormitorium en leckter van lectorium. Door Kiliaan wordt het refter gepeld en aldus wordt het hier ook doorgaans uitgesproken; in sommige oude stukken heet het refenter en reventer. Op den Begijn-hof dezer stad bestaat nog de reefter, waaruit schijnt te blijken, dat | |
[pagina 484]
| |
de begijnen eertijds dagelijks in het gemeen gespijst hebben. Thans wordt dezelve slechts bij plegtige gelegenheden tot gezamenlijke maaltijden gebruikt, en voor het overige tot de tentoonstelling der afgestorvene begijnen, verkooping van derzelver nagelatene goederen en diergelijke. | |
[Reegenooten]REEGENOOTEN noemt men hier de geburen van landerijen en huizen, dat is, hen, wier landen en gebouwen tegen de onze aanstooten. Het woord is eigenlijk reengenooten. Kiliaan zet het over vicinus, confinis sive affinis in agris, conterminus, limitaneus, finitimus, vicinus. Het komt van het verouderde reen, bij denzelfde limes, terminus, confinium, waarvan ook reenboom en reensteen. Rinan, rinen, reinen is in het oud-Duitsch eigenlijk aanraken, en daarvan aangrenzen, en rein het Latijnsche limes; zie onder anderen Walchius ad Constitut. Carolin., p. 426 et 427. Op sommige plaatsen wordt reegenooten als werkwoord gebruikt voor aanpalen, aangrenzen. | |
[Reemel]REEMEL is bij de huislieden om Breda een bijweg, een toepad. Indien ik gissen mogte, zoude ik denken, dat het eene verbastering ware van reemaal. Ree, of eigenlijk reen, is eene grondscheiding, waarvan op verscheidene plaatsen van ons Vaderland de Reeweg den naam heeft. Zie Reen. Maal heeft bij de ouden | |
[pagina 485]
| |
onder anderen de beteekenis van meta, terminus; zie Kiliaan. Daar men nu oudtijds de a door de e verdubbelde, en de landlieden veelal de ae, als wij thans de Grieksche μ uitspreken, heeft daarvan gemakkelijk de ee in hunnen tongval kunnen geboren worden, en eindelijk alzoo reemel ontstaan. Of zoude maal hier ook kunnen beteekenen een merkmaal, ter aanduiding van den weg, die de grens van eene hoef, een stuk lands of een ander eigendom aanduidt? Want dat maal meermalen die beteekenis heeft, blijkt uit denkmaal, gedenkmaal enz. Ontvang dit, Lezer, voor hetgeen het is; ...... Vel si quid novisti rectius istis,
Candidus imperti, si non, his utere mecum.
| |
[Reen]REEN, bij verbastering ree, is in de Baronie van Breda de scheiding tusschen twee regtsgebieden. Zoo zegt men ook, zoo hier als elders, de Reeweg in plaats van de Reenweg. Buiten of over de reen gaan is hier buiten de palen gaan, even gelijk men zegt over of buiten de schreef gaan; en in het Plat-Duitsch dat is övern schreve. Reen is bij Kiliaan een paal, eigenlijk een grenspaal, limes, terminus, confinium; reen-boom, arbor terminalis, finalis; reen-ghenoot, vicinus, confinis sive affinis in agris; conterminus, limitaneus, finitimus, vicinus; reensteen, lapis terminalis; reenen, conterminum esse et terminum constituere. In het Duitsch is rein margo agri, limes, waarvan ons reen ook reijn gespeld wordt gevonden, en reinen tangere, grenzen, aangrenzen, van het Duitsche rinan, 'twelk Scherzius, ad Otfrid., L. 2. cap. 8. v. 33, te regt beweert niet separare maar tangere, en daarvan aangrenzen te zijn; ver- | |
[pagina 486]
| |
gelijk ook Otfrid. 1, 23, 26 en 3, 9, 5. In het Zweedsch is rå en ramärke een grensteeken. | |
[Reep]REEP noemt men hier niet alleen een touw, om iets over te trekken of over te halen, in welken zin het elders het meest gebruikt wordt voor het touw, waarmede eene pont overgezet wordt, maar in het algemeen een lang smal touw, inzonderheid wanneer het dient, om de klok te luiden, of om iets op te heischen. In het Plat-Duitsch noemt men op sommige plaatsen een touw, van welken aard ook, een reep, rep, 'twelk Leibnitz meent in het Eng. hennip te beteekenen, waarvan reppeln, ons vlas reepen, zoude afkomstig zijn. Bij Davies en Boxhorn, in Lex. ant. Brit., is rhâff funis, restis; rhefang funis en rheffyn chorda, chordula, funiculus. In het Angel-Saks. is een touw rdp, in het Cimbrisch reib, IJslandsch reip, Deensch reeb, Eng. rope. In het Gothisch is raip een riem, een band. Van dit reep is ook valreep en stegelreep. | |
[Reep]REEP. Genoegzaam nooit, althans niet van echte Bredanaars, hoort men hier het woord hoepel, maar altijd dat van reep. Ook herinner ik mij niet hier het spelen der kinders met een reep hoepelen, maar altijd reepen te hebben hooren noemen. Kiliaan vertaalt het laatste circulo ligneo ludere. Zie verder denzelve in reep, en vooral Wachter in Reif, 'twelk hij zegt alles te beteekenen, 'twelk dient, om iets zamen te binden, hetzij hetzelve zamengesteld zij uit touw, of uit hout. Zeer eigenaardig wordt dus een hoepel een reep genaamd, als dienende, om de duigen te verbinden. | |
[pagina 487]
| |
[Reeuwsch]REEUWSCH wordt in deze streken gebruikt van een bedorven smaak of reuk, voornamelijk van vleesch en andere eetwaar. Het komt van het zelfst. naamw. reeuw, doodschuim, bij Kiliaan ook reeuwsel, en aldaar overgezet spuma cadaverosa. De Heer Weiland zegt het in verband te staan met ree, ra, een doodkleed, en het Angels. reeuwe, een lijk. Van hier wordt het berooven van gestrande schepen raroof of reeroof, reeuwroof, genaamd, hoezeer het eigenlijk het bestelen van lijken beteekene. | |
[Refrein, of referein]REFREIN, of REFEREIN, is eigenlijk een terugkeerend vers, met hetwelk eene strophe sluit. Zoodanige verssoort was bij onze ouden zeer in gebruik. De Refereinen van Anna Byns zijn ieder taal- en dichtminnaar bekend. Dit woord wordt hier nog gevonden in de Instructie van den stads klokkenist, die volgens dezelve gehouden is jaarlijks tegen Pinksteren, den tijd der gewone jaarmarkt, een anderen Psalm of nieuw Geestelijk Referein op het klokkenspel te zetten. Men is thans van deze verordening onzer vrome voorvaderen verre afgeweken. | |
[Regel]REGEL zegt men hier meest voor rigchel. Daar het laatstgemelde woord eene regte lijst beteekent, zoude het mij niet bevreemden, dat hetzelve, even eens als regel, in de beteekenis van lijn of rigtsnoer, van regula kwame. Dat beide goed is, blijkt uit het Gloss. Suio-Gothic. van Ihre, dat het woord regel heeft. In het Hoogduitsch is regel, rigchel, riegel. Men gebruikt hier regel ook wel voor eene reet, doch altijd voor zoodanig eene, die zich regtstreeks uitstrekt. | |
[pagina 488]
| |
Zoo zal men nooit hooren van een regel in den muur, omdat eene reet in dezelve zelden regt op en neder doorgaat, maar wel, b.v. ik vond de raam een geheelen of met een geheelen regel open Regel wordt hier ook gebruikt voor een liniaal, in navolging van het Fransche règle. | |
[Regeren]REGEREN. Voor het besturen, beheeren, administreren van eene zaak zegt men hier veel, voornamelijk onder den burgerstand, regeren. Ik heb wel eens gedacht, of het eene misvorming konde zijn van het bastaardwoord dirigeren. Administreren en regeren worden bij elkander gevoegd in de Instelling der weeskamer te Breda, door Hendrik Grave tot Nassau, als Heer van Breda, van Sondagh Decimo Januarii 1535 Ludure stijl, alwaar men in de premissen vindt: ‘en daartoe eedt gedaan om de voors. personen en heuren goeden deugdelijk en ten meesten oorbaar te regeren en te administreren.’ Voor beheering wordt in het 5. art. der Ordonnantie op gemelde weeskamer gebruikt het woord regiement. | |
[pagina 489]
| |
[Regtevoort]REGTEVOORT, voor tegenwoordig. Bij Hooft wordt het nog, zoo in rijm als in onrijm, gevonden. In andere schriften spelde men het rechtevoir, rechtevoirt, rechtevoert, of ook wel in twee woorden rechte voert. Het beteekende in dezelve somtijds, aanstonds, terstond. In Neder-Saksen zegt men rechtefoort en rechtefort. | |
[Regt zetten]REGT ZETTEN. Iemand regt zetten hoort men hier zeer veel onder alle standen van menschen, doch alleen verachtelijkerwijze, voor iemand meer of min krachtdadig, nadrukkelijk, gevoelig tot zijn pligt brengen, iemand rede doen verstaan, iemand tot rede brengen. De Franschen zeggen in denzelfden zin arranger; ten zij men het liever gezegd achte voor te regt zetten, bij het geregt beklagen, door nadrukkelijke middelen tot iets noodzaken. Zeer dikwijls schuilt de meening bij ons in het voorgaande of volgende woord, gelijk uit veelvuldige spreekwijzen zoude aan te toonen zijn. | |
[Regtzinnig]REGTZINNIG, voor opregt. Kiliaan zet het over integer, sincerus animo, aequus. Dagelijks hoort men hier in dien zin het is een regtzinnig mensch, d.i. een eerlijk, een opregt mensch; alsmede het is regtzinnig waar, het is regtzinnig de waarheid, het is de regtzinnige waarheid. In de Meijerij van 's Hertogenbosch is het in dezelfde beteekenis gebruikelijk. Bij Hooft heb ik in denzelfden zin aangetroffen in regtzinnigheid beschouwd; en in regtzinnigheid gesproken heb ik hier meer dan eens gehoord. In de Provincie Groningen zegt men, op gelijke wijze, het is eerlijk waar enz. | |
[pagina 490]
| |
[Reis]REIS. Hoe laat is het morgen reis? voor: hoe laat gaat morgen de reis aan? Het is reeds vroeg reis bij mij geweest, voor: ik ben reeds vroeg op reis gegaan. Ik heb reeds zes uren reis, voor: ik heb reeds zes uren gereisd. Ik heb nog zes uren reis, voor: ik moet nog zes uren reizen. De eerste dezer spreekwijzen legt Huygens een Saardamschen schipper in den mond in zijne Klucht Trijn Cornelis, 4. Bedr, 3. Uitkomst: ‘'k Sel van aevent wete wanneer 't reijs wese sel.’ | |
[Reken]REKEN wordt hier van het op hoopen zetten van het hooi gebruikt. Eigenlijk is het 't opharken van hetzelve. Misschien van reke, ook raecke bij Kiliaan, en nog hier en daar in Nederland eene hark, een werktuig, waarvan men zich bedient, om iets bij een te halen, in het Hoogduitsch der Rechen of die Reche; waarom ook in die taal het werkw. rechen, en bij ons, hier en daar, reken voor harken gebruikt wordt. Dewijl reken hier van het op hoopen stellen van het hooi gebezigd wordt, zoude ik hiertoe ook liever eene roek hoois brengen, dan, met anderen, tot roke, in de beteekenis van een hoop, hoezeer het eigenlijk een steenhoop, door verwisseling der ts in k, rotse, beteekene. Mogelijk hebben hiertoe ook betrekking de ronde en langwerpige ophoopingen van het zand, welke de tuinlieden tegen den winter doen in de lanen en paden der kleilanden en door hen ruggen, in plaats van roken, genaamd, hoezeer de langwerpige wel eenigzins de gedaante van ruggen | |
[pagina 491]
| |
hebben. Reke is bij Kiliaan ook collectio, en reken, reecken, raecken het vuur, datgeen wat wij bij verbastering wel eens inrekenen hooren noemen. In het Friesch zegt men nog, meen ik, raken, zoowel als in het Neder-Saksisch, en op sommige plaatsen van Gelderland, alwaar ook eene aschkolk onder den haard raak-kuil genaamd wordt. | |
[Rekken]REKKEN, voor snel loopen, zegt de Hr. Wassenbergh in Friesland zeer gebruikelijk te zijn. Hetzelfde heeft ook hier en elders in ons Vaderland plaats. Het schijnt in den eersten opslag ontleend van de hard loopende dieren, gelijk de paarden en windhonden, die zich onder hetzelve op eene aanmerkelijke wijze weten uit te rekken, waarvan het ook afleidt de Hr. van Lelyveld, op Huydecopers Proeve, 2. D. blz. 130 en 131. Dan het schijnt mij toe eerder te zijn het Zweedsche reka, IJsl. reika, vagari, exspatiari; waarvan het Zweedsche racka en IJslandsche hreckia, rekia, hraga de frequentativa zijn, en cursitare beteekenen. In het A.S. is recan incedere, obambulare. In het Neder-Saksisch zegt men ook zich raken, voor zich spoeden. In Hamburg hoort men veel rak di voor spoed u. | |
[Ren]REN wordt eene eenigzins aanzienlijkere plaats voor de gevangenen op der gevangenen toren genoemd, waarschijnlijk van de gelijkenis naar een loop voor hoenderen, welke ook alzoo genaamd wordt. Het werkw. is rennen, 'twelk door al de klinkers loopt. Zie mijne Oud-Friesche Spreekwoorden, blz. 133 en volgg. | |
[pagina 492]
| |
de ketel is zoo ondigt, dat het water langs alle kanten rent of doorrent. Zoo vindt men rennen voor vloeijen ook bij L. van Velthem, Spiegel Hist., 1. B. cap. 12: ‘In dese stat staet een beelde geraect
‘Na sente Salvatore gemaect,
‘Daer die Joden in onwerdicheden na das,
‘Niet lane doen Christus verresen was,
‘Met ere glavien staken in side
‘In versmeetheid; en ten selven tide
‘Ran daar uwt water ende bloet.
Wachter maakt tusschen rinnen en rennen dit onderscheid, dat het eerste fluere, manare, beteekent, het tweede currere. Zie ook Franciscus Junius, in Glossar. Goth. op rinnan. | |
[Rentenboek]RENTENBOEK. Van tijd tot tijd wordt te Breda een zoogenaamd Rentenboek in het openbaar ten verkoope aangeboden, een zeker getal grondrenten bevattende, door de eigenaars zoo in als buiten de stad op hunne goederen verschuldigd. Zoodanige verzameling van renten wordt doorgaans in massa duurder verkocht, dan zij op zich zelve zouden gelden, niettegenstaande onder dezelve gevonden worden, die tegen den penning 16, 20 of 25 afkoopbaar zijn. | |
[Rentier]RENTIER hoort men hier onder de lagere volksklasse en andere oorspronkelijke Bredanaars meer dan rentenier, 'twelk, schoon ook goed Nederduitsch zijnde, bij Kiliaan niet gevonden wordt, maar wel rentier, een woord in Zeeland ook zeer gebruikelijk. Het woord rente wordt doorgaans afgeleid van het Bastaard-Latijnsche rendita, voor het Latijnsche reddita; | |
[pagina 493]
| |
dan ik zoude het eer van Keltischen oorsprong achten, dewijl in het Wallisch reeds van ouds rhent eene rente of een inkomen beteekende. Van het zelfst. naamwoord rentier komt het hier ook veel gebruikelijke werkwoord rentieren, op zijne renten leven. | |
[Ridden, rijden]RIDDEN, RIJDEN, voor beven. Ridde was, in de oude taal, de koorts. De ouden schreven voor hetzelve ook rede. Zie onder anderen het Passionael, Winterstuck, van 1489, alwaar f. 178, b, barnende rede van eene heete koorts gezegd wordt. Ook vindt men het gespeld rijde, redde. Bij Kiliaan komt het als verouderd voor. In het Plat-Duitsch zegt men ridderen voor sidderen, waaraan misschien ridde en ook ons rilling verwant zijn. Somtijds komt ook ridde eenvoudig als eene beving voor. Zie bovengemeld Passionael, f. 131, b. Maerlant, Spiegh. Hist., 1. p. 6. b. 48. k. 38. vs., maakt rede voor koorts mannelijk: ‘Hi hadde eenen groten rede.’
| |
[Ridden]RIDDEN, redden. Ik weet niet hetzelve ergens in geschrifte gevonden te hebben. Het kan echter even goed, zoo niet beter, bestaan, door eene niet ongewone verandering der e in i, als het elders gebruikelijke ridderen. Of zouden deze woorden ook eenige betrekking hebben op het A.S. raedan en IJsl. raeda, regeren? Zie van dezelve de Taalk. Mengelingen, blz. 365 en volgg. | |
[pagina 494]
| |
overzet furca, tridens, ter onderscheiding van eene gaffel, welke eene tweetandige vork is. Zie dit woord. | |
[Rischland]RISCHLAND. Onder dezen naam verstaat men hier slecht weiland. Mogelijk heet het dus van risch, rusch, rosch, zode, als ware het land, tot niets goed, dan om zoden af te steken; of mogelijk is eertijds risch hier ook hetzelfde geweest, als een ander rusch, 'twelk in het middeleeuwsch Duitsch, en nog in het Friesch en op sommige plaatsen van Noord-Holland, riet beteekent. | |
[Rit]RIT, voor loop, is niet alleen in Friesland, waarvan de Hr. Wassenbergh zulks aanteekent, maar ook hier, gelijk op meer plaatsen van ons Vaderland, gebruikelijk. Onder de woorden, welke hier in een ander geslacht, dan elders, gebruikt worden, behoort ook dat van rit, hetwelk genoegzaam altijd onzijdig gemaakt wordt. | |
[pagina 495]
| |
woord rijte, 'twelk bij Kiliaan, onder andere beteekenissen voorkomt in die van locus humilis sive declivis. Hetzelve is eigenlijk eene reet, eene spleet, waarvan het de beteekenis bekomen heeft van canalis, en vervolgens die van eene lage of afhellende plaats, in welke ik het ook meen ontmoet te hebben in het een of ander boek of geschrift. In het Neder-Saksisch is rete ook een klein water, bijzonder een zoodanig, waar de vloed in het land indringt; dewijl het land daardoor, als het ware, gereten en gespleten wordt. In Friesland is ride, rië, riet, eene gracht, een waterloop. | |
[Roef]ROEF beteekende oudtijds een gewelf. Kiliaan vertaalt het contignatio, laquear, camera, testudo, culmen, tectum, Ang. roofe. In het oud Friesch is roof, rhoof, een dak. Hiervan wordt het schuins oploopend deksel eener doodkist de roef genaamd, en in deze beteekenis is het hier nog in gebruik, ook van een plat deksel. Dat de letter R en voornamelijk RO meest eene verhevenheid aanduidt, zie bij Huydecoper, op Stoke, 1. D. blz. 552, en omtrent het woord Junius, Gloss. Goth., p. 202. Waarschijnlijk waren eertijds onze trekschuiten opene vaartuigen, van welke het | |
[pagina 496]
| |
achterste bedekte gedeelte de roef genaamd werd, welken naam hetzelve van het overige gedeelte, schoon thans ook overdekt, nog afgezonderd, behouden heeft. | |
[Roekelijk]ROEKELIJK heb ik hier gehoord voor het tegenovergestelde van roekeloos, bij Kero ruahlicho; zoo kwam mij b.v. voor: iets roekelijk overleggen, een huis roekelijk bewonen, voor iets rijpelijk overleggen, een huis met achtzaamheid bewonen. Het komt van het oude roek, bij Kiliaan cura, attentio, consideratio, en dit van het Duitsche Ruch, welk zie bij Wachter en Junius, ad Willer., p. 54. Ten onregte achten sommigen het afgeleid van ruek, het tegenwoordige reuk, hoezeer ik bij Kiliaan ook gespeld vinde rueckeloos; want op dat woord verwijst hij op roeckeloos; onreucksaem spelt ook Ph. Numan, Strijt des Gemoets, 2. D. blz. 24, b. Van roek was oudtijds in gebruik het werkwoord roeken, bij Kiliaan ook rochten, bij Willeramus ruochen. Bij Kiliaan is hem en roeckt (of rocht) niet wat hij seijdt overgezet non curat, non cogitat, quid dicat. Anton. de Rooy merkt in zijne Mengelstukjes, blz. 13, te regt op, dat men te Dordrecht rocht voor raakte, den onv. verl. tijd van raken, zegt. Zulks is al zeer oud: want ik herinner mij het reeds bij Jeremias de Decker, die een Dortenaar was, in dien zin, gelezen te hebben. Dan | |
[pagina 497]
| |
minder wel maakt de Rooy daaruit op, dat men oudtijds rochen, in de beteekenis van raken, gezegd heeft. Ik acht rochte een misbruik te zijn van rocht, den onv. verl. tijd van roeken. Men zeide namelijk impersonaliter veel: dat roekt mij niet, d.i. dat gaat mij niet aan, dat raakt mij niet, en in den onvolm. verl. tijd: dat rocht mij niet, en hiervan heeft men waarschijnlijk rocht voor raakte, in welke beteekenis ook, beginnen té zeggen. | |
[Roep]ROEP, voor eene openbare uitroeping. Zoo worden hier ondertrouwden, die elders gezegd worden hun eerste of tweede gebod te hebben, gezegd hunnen eersten of tweeden roep te hebben. Voor het woord gebod, hier een bod beteekenende, bezigt men hier ook het woord roep, zoowel als in Zuid-Nederland, alwaar een afslager roeper genaamd wordt, hier uitroeper; zie dit woord. Bij de landlieden hoort men veel: het goed is verleden zondag geroepen, d.i. ten verkoop afgelezen. | |
[pagina 498]
| |
een rommelpot rond te loopen, om eenig geld op te zamelen. | |
[Roode kleed]ROODE KLEED. Even gelijk men te Amsterdam, voordat het stadhuis in een Konings-paleis was herschapen, zeide voor de roode deur komen, voor zich in ondertrouw te doen opnemen, zegt men hier thans, na de vernietiging der staatsregering, voor het roode kleed komen of staan, voor het zich doen trouwen voor de burgerlijke overheid, omdat in de zaal, waar zulks geschiedt, de tafel overdekt is met het roode kleed, 'twelk de landsvergadering, van welke zie hier boven, gewoon was te gebruiken en hetwelk versierd is met het wapen der Baronie van Breda. | |
[Roode roede]ROODE ROEDE. Soldaten van de roode roede zijn te Breda de geregts-dienaars, elders ook wel Dienaars der Justitie, 's Heeren Dienaars of eenvoudig Dienaars genaamd, van welk laatste de Franschen Dindre gemaakt hebben. De roede was van ouds het zinnebeeld der regterlijke magt, en bij name van de strafoefenende | |
[pagina 499]
| |
geregtigheid. Tot op de inlijving van ons land in Frankrijk toe, plagten op verscheidene plaatsen de Baljuwen bij strafoefeningen eene roede in de hand te hebben. In oude tijden was die roede, met name in Braband, van eene roode verw, om het lijfstraffelijke aan te duiden. In 's Hertogenbosch heeten de Stads-Boden Dienaars van de groene roede, of eenvoudig groenroeden, misschien in tegenoverstelling van de roode roede. Op verscheidene plaatsen worden dezelve roedragers genaamd, of ook wel korte roeden, omdat dezelve eene korte roede droegen, in tegenoverstelling van den Drossaard of Baljuw, die de lange roede voerden. Hiervan is lange roede bij Kiliaan stator primarius, longam virgam gerens, en korte roede is bij hem apparitor publicus, breviorem virgam gerens. | |
[Ropen]ROPEN, van dit oud werkwoord voor roepen vindt men hier, vooral ten platten lande, de sporen nog in geropen. Het is in het Zweedsch ropa, in het Plat-Duitsch ropen. De ouden verwisselden zeer veel de oo en oe. Men denke slechts aan koegel en kogel, oevel en ovel, euvel, en meer anderen. Te Dordrecht en elders hoort men in de volkstaal veel roppen. Dan ook dit is zoo bespottingswaardig niet. In het Friesch is het ook roppen, in het oud-Friesch ropjen, in het Gothisch hropjan. Niet alleen ropen en roppen voor roepen, maar ook nomen en nommen voor noemen, versocken voor verzoeken enz. treft men bij onze oude Dichters aan. | |
[pagina 500]
| |
[Rosch]ROSCH, voor zode, is in de Baronie van Breda zoo gemeen, dat men op sommige plaatsen ten platten lande het laatstgenoemde woord niet zoude verstaan. Bij Kiliaan is het resch en rusch, gelijk het in deze streken ook wel uitgesproken wordt, en aldaar vertaald cespes. Van hetzelve is gevormd het bijv. naamw. russchen; zie den Heer Weiland in rusch, 'twelk in Overijssel en Groningerland eene soort van bieze is. In het land van Breda is eene spreekwijze, dat men, bij het in beslag nemen van vaste goederen, neemt een roe, rosch of rijs, dat is: van een huis een splinter, van een stuk lands eene zode, en van een bosch een takje. Dan men hebbe dit alleen aan te merken als eene spreekwijze om drie woorden, met r beginnende, te gebruiken: want de instructie spreekt van een splinter aan huijsinghe en van rosch en rijs aan gronden van erven. Eenige overeenkomst schijnt het woord te hebben met het Duitsche Rase, 'twelk hetzelfde beteekent, en van het oude rasen, snijden, komt. | |
[Rosmolen]ROSMOLEN noemt men hier een paardenmolen, van het min of meer verouderde en slechts in den dichtstijl overige ros, bij omzetting het oude ors, 'twelk ook eertijds bij ons, zoowel als hors en horsse, in gebruik was, gelijk nog het Eng. horse en het Fr. rosse, 'twelk echter alleen in een kwaden zin gebruikt wordt voor een slecht paard, waarschijnlijk, zegt de Dictionaire Etymologique, door dat de eerste, die dit woord gebruikte, van eenen Duitscher, bij den koop van een paard, 'twelk hij denzelve ross hoorde noemen, is bedrogen geweest. Dan men behoeft dit van zoo verre niet te halen, dewijl de Franschen vele woorden der | |
[pagina 501]
| |
Duitschers, die de Latijnen communes noemen, niet dan ten kwade gebruiken, gelijk uit landes en land, bouquin van Buch of Büchlein en andere woorden blijkt. Zelfs hadden wij het woord horssers voor ruiters; zie Wagenaar, Amsterdam, 11. stuk, blz. 140 in 8vo. Voor rosmolen heb ik, naar ik meen, in stukken, deze streken betreffende, ook het woord horsemolen gevonden. | |
[Rouwjaren]ROUWJAREN noemt men hier, in zake van huring en verhuring, de jaren, welke men elders met eene bastaard-uitdrukking optie-jaren noemt. Dan omtrent dezelve heeft hier deze bijzonderheid plaats, dat, daar zij elders ten voordeele van den huurder alleen zijn, de verhuurder hier zoowel de keuze heeft dezelve al of niet te vergunnen, als de huurder, om dezelve in te treden, ten zij men het anders bedongen hebbe. Wat verder het woord rouw betreft, hetzelve, dunkt mij, in deze zamenstelling, dezelfde beteekenis te hebben, als in die van rouwkoop, en die jaren aan te duiden, welke men niet behoeft aan te nemen, indien men berouw van het beding heeft. Ook in het Plat-Duitsch heeft men de spreekwijze in Berow und Berade nehmen. | |
[pagina 502]
| |
[Rozemarijn-straatje]ROZEMARIJN-STRAATJE wordt te Breda een der vuilste en morsigste achterstraatjes genaamd. Daar men in andere steden veeltijds dergelijke straten een onbeschaafden naam geeft, heeft men hier denzelven, door eene fijne scherts, van een welriekend kruid, bij tegenoverstelling, ontleend. | |
[Ruidschen]RUIDSCHEN wordt hier veel gebruikt voor het wrijven, schurken, of kraauwen, ter verdrijving van jeukte, om dat degenen, die de ruid hebben, gewoon zijn zulks te doen. Dewijl men hier doorgaans rui voor ruid zegt, spreekt men ruidschen ook meest als ruischen uit, hetwelk Kiliaan overzet door scabere, fricare, terere, confricare, atterere. Zie ruid. Aan de kanten van Bergen-op-Zoom is mij onderrigt, dat het dadelijk na de geboorte afwrijven van het kalf met droog stroo ook ruisschen of, bij verbastering, russchen, russen, genaamd wordt. | |
[pagina 503]
| |
[Ruwenis of rouwenis]RUWENIS of ROUWENIS, voor vuilnis. Ik heb voor hetzelve iemand uit de Meijerij van 's Hertogenbosch ruigte hooren zeggen. Dat deze woorden omtrent van dezelfde beteekenis zijn, blijkt uit van Maerlant, Spieg. Hist. 1. p. 8. b. 77. c. 3. v., alwaar ru gehaar over die leden beteekent ruige haren over de leden, en ik twijfel of niet moete gelezen worden ruge haar. Men gebruikt rouwenis hier ook voor klein, kreupel houtgewas en afval van hetzelve. In Groningerland is ruud en roed ook onkruid. Ruden is aldaar bekend in den zin van eene waterlozing te zuiveren of schoon te maken, immers volgens eenige, ik weet niet waaruit, door mij gemaakte uittreksels. Roet voor ruig vindt men bij van Velthem, Spieg. Hist. 2. b. 19. c. 36. v.: ‘op een perdekijn dat was roet,’ 'twelk le Long kwalijk schijnt over te zetten door rood, komende aldaar root, v. 26, ook voor in de beteekenis van ruig. | |
[pagina 504]
| |
Weiland als verouderd opgegeven; dan mij is berigt, dat het aan de kanten van het Markiezaat van Bergenop-Zoom nog in gebruik is in de spreekwijze rijf in of met den mond zijn, woordenrijk zijn, niet verlegen staan, om woorden te vinden, vlug ter spraak zijn. En dat het 'tzelfde woord is, blijkt daaruit, dat men, bij verbastering, wel eens hoort rijk in den mond zijn. Men giste dit mededeelende, dat van hetzelve het woord grif, zoo veel als gerijf, gerif, wel konde komen. De beteekenissen komen ten minste malkander zeer nabij. | |
[Rijswaard]RIJSWAARD. Het woord griend, in Holland gebruikelijk, herinner ik mij niet hier of in den omtrek te hebben hooren bezigen, maar wel dat van rijswaard, in Gelderland en, naar ik meen, ook in Overijssel meest in gebruik. Ondertusschen geloof ik, dat het woord rijswaard meer een door kunst aangelegde, dan natuurlijke waard of verwering tegen het water beteekent. Het woord waard, wert enz. is waarschijnlijk afkomstig van het Angels. weard, custodia, tutela, munitio. In Friesland, waar deze eindklank aan vele eigennamen gegeven is, zoude de Hoofdstad Leeuwaarden zelve van eene zoodanige waterwering den naam bekomen hebben. Lieu, lioe, lyou is volk en Lyouwerdt dus populi tutela, eene bescherming des volks tegen het water. | |
|