Gehuchtenboek
(1977)–Leo Herberghs– Auteursrechtelijk beschermdMaaslandse gezichten
Stevensweertaant.De kantonnier van het dorp loopt met zijn vuilniswagentje door de straat. Tussen de lage huisjes met de blinkend gepoetste ramen en stoepen, de heldere gordijnen en geverfde poortjes loopt hij, zich telkens bukkend, langzaam met zijn wagentje voorbij. Zijn bezem slaat geen stukje van de straat over. Stil is het, stil in Stevensweert, als we met de kantonnier door de Molenstraat lopen, stilstaand bij de oude melkfabriek en de oude molen, waar nu duiven wonen achter stoffige ramen. Sef Cormaux is 59 jaar oud. Hij is ongetrouwd en woont met zijn zuster, die drie jaar jonger is, in een huis op het ‘Eiland’, een gehucht van Stevensweert. Sef zegt: ‘Ik doe dit werk graag. De burgemeester vraagt er niet naar hoelang | |
[pagina 92]
| |
je over iets doet, als je het maar goed doet.’ Sef Cormaux kent Stevensweert: zonder op te kijken weet hij waar hij zich bevindt. ‘Daar op de hoek woont de burgemeester. Hij is vandaag niet thuis. Ik loop nu de Molenstraat uit en kom dan op de Markt. Op de Markt liggen “Mopjes” en Maaskeien, op het plein liggen kasseien. Ik heb met Beerke Dirix uit Wessem die Maaskeien en die stenen helpen leggen. Ik droeg de stenen aan en maakte het bed gereed en Beerke legde de stenen. Beerke is nu gepensioneerd, hij was kantonnier in Wessem.’ Sef Cormaux zegt: ‘Beerke Dirix noemde dit vuilniswagentje altijd een “bullebak”. Dat is zoiets als wanneer we een paard een “schinder” noemen: een paard, dat werken moet en veel moet verzetten.’ Sef Cormaux zegt: ‘Ik houd het dorp schoon. In het begin interesseerde het me niks hoe het er hier uitzag, maar nu heb ik er zorg voor. Nergens mag er vuil achterblijven. Asfalt is moeilijker schoon te houden dan stenen: asfalt heeft een ruw oppervlak, dat houdt het vuil vast. Moet je maar eens kijken naar de hoefijzers van een paard: die ijzers slijten eerder op asfalt dan op stenen.’ Sef zegt dat hij die morgen zijn buik vol heeft van koffie: op zoveel plaatsen heeft hij vanmorgen koffie moeten drinken! Als hij de Molenstraat af heeft begint ie 's middags op de Markt: en er zal geen vuiltje blijven liggen. Schuifelend en vegend met de bezem gaat Sef verder, nu en dan iemand groetend, naar de Markt die op het eind van de straat ligt. Het is muisstil. Er is een vrouw die een poesje vanonder een geparkeerde wagen vandaan haalt, er is een fietser die traag op zijn sigaar kauwt. Sef veegt en veegt totdat de straat er zo blinkend uitziet als de nieuwe toog van een pastoor. En intussen ontvouwt zich het trage dagleven van Stevensweert zoals een vogel zijn staart ontvouwt: en dan blijkt het dorp vol onverwachte lichten en schadu- | |
[pagina 93]
| |
wen en hoekjes vol ingehouden stilte. Sef zet het karretje weg. Het is twaalf uur en hij stapt op zijn fiets. Voordat hij thuis gaat eten loopt hij nog even achterom 'n café op de Markt binnen. ‘Dat doe ik altijd’, zegt hij, ‘voor het eten nog een paar borrels.’ Door de zacht met licht bespannen ramen van de gelagkamer kijken we op de ‘Mopjes’ en op de Maaskeien: ze liggen te blinken, vóór de ogen van Sef Cormaux, de kantonnier van Stevensweert. |
|