Mexico zingt. Een bloemlezing uit de Mexicaanse lyriek sinds de 15de eeuw(1992)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 86] [p. 86] De appelsienen De nevels wazen verloren om bergpieken die daar witten; de zon stort in diepe voren de gloeiende beek van haar hitte. Ze smelten alle, de parels van zilveren dauw, door haar schroei, in de oleanders aan de oevers en de appelsienbomen in bloei. De specht betikt alle stammen der hoge harde mameys; er zingt in 't manguero-lover een túrpial zijn minnewijs, en bijen puren hun honing uit geurige ananas, en vlinders bevolken de woning tussen koffieheesters en gras. Kom uit het bad, mijn geliefde, verlaat het bruisende diep, sedert de dageraad kriekte heb je al gespeeld in de vliet; misschien heeft de stroomgeest die onder de spiegel van deze beek zijn woon heeft, je zulk een wonder beloofd, dat je mij vergeet? Ondeugd! En waarom loop je nu lachend van de oever weg? [pagina 87] [p. 87] Kom spoedig, want ik wacht op je, mijn hart klopt als de specht. Je ziet toch hoe alles ademt, ontluikt en openbloeit. Je ziet hoe alles uitbot - mijn lust en hartstocht groeit... In de groene tamarindeboom koeren alle duiven, de nardus geeft zijn zoet aroom elk briesje dat komt wuiven. Bespeurt je hart dan niemendal, niets van die dorst der liefde die onbarmhartig overvalt mijn zacht en teder lieven? O neen, vergeef, mijn lief kleinood, zwicht eindelijk voor mijn smeken - ik zie de lichtjes in je oog, de passie-vonk ontsteken. Kom, je liefde, schone maagd, is nectar voor mij, arme. Zij is solaas voor wat mij plaagt, zij kan mijn hart verwarmen. Kom en omhels me en van mijn hals neem nu niet weg je armen; verberg niet je lief gezicht en vlucht niet meer, ik houd je dicht gedrukt aan mij, je lippen op de mijne; één van harteklop zijn wij, en in die warme zoen [pagina 88] [p. 88] die eeuwig lang mag duren, vervlieten hemels zoet en zwoel en langzaam, lange uren. In groene tamarindebomen zwijgen nu de duiven; de nardusplant geeft geen aromen meer aan wat aan komt wuiven. Jij smelt weg, je ogen sluiten van vermoeienis en zwaar, en je borst, mijn zoete bruid, wordt zacht doortrild. Aan de oever, daar, bij de vloed droogt alles uit en kwijnen in de zonnebrand alle slapende oleanders van de hitte aan het strand. Rust, nu hier mijn handen beide jou een dek van klaver spreiden in de geurige schaduwzomen van de bloeiende oranjebomen. [Ignacio Manuel Altamirano] Vorige Volgende