| |
| |
| |
VI. De Volkspoëzie
Het gros van de Europeanen die gedurende bijna drie eeuwen de Nieuwe Wereld kwamen bevolken, was boers en ongeletterd. Maar ongetwijfeld brachten al die soldaten, avonturiers en consorten iets van de traditionele volkspoëzie met zich mee uit Spanje. Met name: liedjes, populaire coplas en allerlei romances over historische en recente gebeurtenissen. En terwijl de hogere klassen onder de nieuwkomers bleven vasthouden aan de beruchte ‘limpieza de sangre’ - schaarse uitzonderingen daargelaten - en zich er voor hoedden om (althans wettelijk) zich met de autochtone bevolking te vermengen, namen de lagere klassen het niet zo nauw. Vooral niet wanneer hun leden in Mexico zelfwaren geboren of opgegroeid.
Zo ontstond van lieverlede een grote groep criollo's, met weinig binding aan hun land van oorsprong, en een nog grotere groep mestiezen, gemengdbloedigen die meestal Spanje fanatiek afwezen en Mexico als hun enige vaderland beschouwden. Zij en de Indio's zorgden er tenslotte voor, dat dit land een onafhankelijke Republiek werd, die hun meer mogelijkheden tot ontwikkeling en economische vooruitgang bood. Tijdens dit lange moeizame proces waarbij ‘de laagste’ uitgebuite klasse, die van de Indianen, het aanvankelijk aflegde, sterk in aantal verminderde en verkommerde, bleven zij eeuwenlang vrijwel aan zichzelf overgelaten - behalve bij gedwongen kerstening.
Sedert ongeveer een eeuw - na en misschien door de Onafhankelijkheid - deed zich het frappante verschijnsel voor, dat na die grote teruggang in de koloniale tijd, de Indio-klasse zich vrij snel herstelde, in aantal begon toe te nemen, zelfs zozeer dat Mexico nu al jarenlang het land bij uitstek is, waar de oorspronkelijke Indiaanse bevolking - reeds tot zo'n tien miljoen aangegroeid - niet alleen de
| |
| |
grootste en relatief bloeiendste ter wereld is, maar ook een aanzienlijke rol speelt in het maatschappelijk bestel en opnieuw haar eigen stempel daarop drukt. Dat dit alles met de nodige pijn en moeite bereikt werd, behoeft geen betoog. Het leidde intussen tot een unieke bevolkingssamenstelling, want al rond 1960 bestond meer dan de helft van Mexico's inwoners (ruim 33 miljoen) uit mestiezen en 30% uit ‘onvermengde’ Indianen van wie nog meer dan een miljoen uitsluitend hun eigen taal spraken en geen ‘castellano’ dat onder hen, tekenend genoeg, ‘cristiano’ genoemd wordt.
Geen wonder dat er dan ook een Indiaanse volkspoëzie is blijven bestaan, deels in hun eigen talen, maar meer nog in het Spaans dat immers de hoofdtaal van de mestiezen en criollo's, zoal niet hun enige taal werd, - zij het doortrokken met heel wat ‘mexicanismen’ en andere cultuurkenmerken. Naar vorm en inhoud beïnvloedde de oude Indiaanse creativiteit - als steeds geboeid door de thema's van liefde, aarde en dood - begrijpelijkerwijze sterk die van de mestiezen, en via hun volkspoëzie op den duur weer de lyriek van de Spaansgeschoolde, literaire dichters. Uit de botsing tussen het vereerde Spaanse (of Europese) erfgoed en de lokale inspiratie - bij een toenemend bewustzijn bovenal ‘Mexicaan’ te wezen - zijn bij laatstgenoemden uiteraard meer dan onder de niet-intellectuelen heel wat conflicten zowel stilzwijgend als in het openbaar uitgevochten, waarbij enkele merkwaardige produkten uit deze controversen ontstonden. Minder hevig en waardeerbaar in het resultaat, blijkt hetzelfde ook uit de latere volkspoëzie in het Spaans.
Zo is het bekend dat van oudsher de beste dichters in Spanje steevast geïnspireerd werden door inhoud en vorm van de anonieme, onder het gewone volk levende liederen, romances, coplas en dergelijke. Hetzelfde deed zich mutatis mutandis voor in Mexico, waarheen vooral die romances, liederen en coplas die werden meegenomen of ‘overwaaiden’, een eigen leven gingen leiden en produktief werden, terwijl de ‘gecultiveerde’ dichters (met enige ach- | |
| |
terstand meestal) ook nog onder invloed van allerlei Spaanse literaire modes raakten. Vandaar dat het zin heeft de bijdrage van al die latere, simpele volkspoëzie tot de schepping van het ‘literaire’ gedicht mede in beschouwing te nemen.
Van de oudere is helaas niets bewaard gebleven, ten gevolge van het efemere bestaan van dit soort produkten. Iets wat ook voor de ‘nieuwere’ maar nog altijd traditioneel gebleven volkspoëzie geldt. Wat wij ervan weten, danken wij aan een handjevol folkloristische verzamelaars - niet aan de literatuurcritici, historici of bloemlezers.
Wat de Spaanse immigranten uit de rijke voorraad romances meenamen, werd in Mexico verder ontwikkeld en qua vorm ‘gecreoliseerd’ tot de corridos waarin allerlei vroegere of recente gebeurtenissen bezongen werden; het meest in de vorm van lange reeksen vierregelige strofen van een achttal lettergrepen per versregel. Deze kwatrijnen met hun ‘vrije’ versvoeten en assonerende versregels werden hier steeds gezongen op een vaste eigen melodie, die steevast het ritme had van... een gesyncopeerde wals. Ook al bevatten ze, zoals menigmaal, echte dialogen die het ‘verhaal’ voor een nadere karakterisering of tijdsprong onderbraken. Tot aan het midden van deze eeuw in ieder geval, bleven zij ontstaan. Het zijn voor het merendeel volkse ‘historieliederen’; ballades die echter ook wel eens over andere dan politieke feiten zoals revolutie of opstanden handelen. Hun makers zijn - in tegenstelling tot die van de lyrische volkspoëzie - gewoonlijk wel bekend.
De corridos, moeilijk in hun geheel te vertalen, worden over het algemeen gekenmerkt door een grote exactheid, een duidelijk en emotioneel partij kiezen, een stereotiep begin en slot met een lapidaire gevolgtrekking. Zoals bijvoorbeeld een corrido gewijd aan het ‘Tragisch einde van Carranza’, de president die na veel geharrewar uit het land wilde vluchten in 1920, maar achterhaald werd en vermoord. Deze corrido begint met de strofe:
| |
| |
‘Heren, ik zal u vertellen/hoedanig is geschied
de trieste en fatale tragedie/waar Carranza het leven bij liet.
om pas na 32 van zulke kwatrijnen te eindigen met:
‘Wij allen vragen justitie/en hopen daarop tot besluit.
Alleen een voorbeeldig bestraffen/wist immers zo'n
Weer andere corridos zijn uiterst nauwkeurig in het aangeven van tijd en plaats, zoals een van de vele over de verraderlijke liquidatie van een bekende rebellenleider en volksheld, welke inzet met:
‘In anno negentienhonderd/en 23 was 't geval:
ze vermoorden Pancho Villa/in Hidalgo del Parral.’
En ook deze tragische corrido werd gezongen op een walsmelodie! Soms speelt de zanger meteen in op de massagevoelens die zijn onderwerp wekt; als in het 45 strofen lange produkt (uit 1929) van een der ‘bekende’ corrido-poëten met de aanhef:
‘Ik ga een corrido zingen/indien ik uw aandacht krijg,
van recente gebeurtenissen/in 't land van ons verblijf.
Op de derde maart jongstleden/een datum zwart als roet,
barstte wederom uit een opstand/in Sonora en Veracruz.’
Heel wat korter van stof waren in de eerste decennia van onze eeuw de berijmde onderschriften van talloze ‘losse velletjes’ die voor een miniem bedrag rondgevent, gretig aftrek vonden, voorzien als ze waren van ‘sprekende’ houtsneden van allerlei aard, ook zeer verdienstelijke en echt Mexicaanse voorstellingen, vooral die door
| |
| |
Guadelupe Posada - in feite een directe voorloper van grote schilders als Orozco, Rivera, Siqueiros en Tamayo. De blaadjes waren ofwel lyrisch en vertolkten algemeen-menselijke gevoelens, óf vaker nog satirisch, maar nooit verhalend zoals de corridos. Wat verder met sommige van deze zelden schunnige blaadjes gebeurde, kan men zich voorstellen. Clandestiener werden zulke spotverzen verspreid, in het bijzonder die over ‘padres’ en ‘frailes’, of schijnbaar onschuldige als dat betreffende ‘Coyote’ (in Mexico ook: tussenpersoon of advocaat van kwade zaken) en ‘Zopilote’ (aasgier en opruimer van afval). In beginsel waren die immers tegen bepaalde personen gericht, al konden ze ook in wijdere zin worden opgevat. Massale onwil en anticlericalisme vonden tenslotte in dergelijke alleen van mond tot mond verspreide ontboezemingen hun minst aanvechtbare uitdrukking.
Nog meer gemeengoed sedert wie weet hoe lang, zijn de steeds weer opduikende coplas, welke bij voorkeur de ‘poëzie’ behelzen, waarmee de ‘peladito’, de bezitloze man van de straat, zich vermag te uiten. Een naamloze formuleert ze, de mensen horen ze, herhalen en onthouden ze. Ook de dichters van professie, in hun hoedanigheid van ‘kinderen van datzelfde volk’. Alles wat ‘de massa’ bezielt, is in de populaire copla te vinden; nu eens wijsheid of vroomheid, speelsheid of schelmerij, ironie of berusting, dan weer onverholen ‘machismo’ of - in kennelijk van vrouwen afkomstige kwatrijnen - een grimmige kijk op het mannetjesdier. Ze vertonen een eindeloze variatie aan stemmingen, levenservaring en bovenal: het zelfbewustzijn van een onderdrukte, doch niettemin opkomende klasse die vol humor, maar ook met de nodige zelfkritiek het eigen lot aanvaardt. Wanhoop is er zelden of nooit bij. Sommige kranten brengen ook geregeld hun ‘Copla van de dag’, liefst toepasselijk op het meest sensationele nieuws.
De meeste van deze populaire coplas zijn anoniem, hoewel er ook enkele copla-dichters van tijdelijke faam - halfweegs tussen de
| |
| |
‘volkse’ en de ‘gecultiveerde’ - te noemen zijn, zoals don Antonio Plaza; deze was vooral in het eerste kwart van onze eeuw beroemd om zijn ondeugende epigrammen. Waarbij valt te bedenken, dat het epigram als kwatrijn, inhoudelijk naar voorbeeld van Martialis, sinds de 16de eeuw en voortdurend tot op heden, juist in Spanje talloze naarstige beoefenaars had, zowel onder grote als kleinere dichters.
Anoniem bleven vanzelfsprekend de makers van langere spotverzen, gericht tegen het gevestigde gezag en des te meer gewaardeerd naarmate ze scherper in hun beknoptheid waren, zoals in het hier vertaalde ‘Aftelliedje’. En een aparte plaats nemen de eveneens anonieme ‘Soldatenliedjes’ in, ontstaan tijdens de vele wrede, meedogenloze ‘revoluties’ en pronunciamientos, die het land van de Onafhankelijkheidsoorlog af, tot aan de jaren dertig van deze eeuw doormaakte. Tijdens de strijd ontstaan en gezongen, werden ze in ere gehouden door wie zo gelukkig was niet al te gehavend weer thuis te komen, en doorgegeven aan het nageslacht. Hun angst gepaard aan doodsverachting, hun uitzichtloos idealisme en bijna brutale melancholie soms, zijn - ondanks de taal - wel echt Indiaans en ontroerend in al hun eenvoud.
Bezoekers aan Mexico ontkomen evenmin als zijn inwoners aan het leger van loterijbriefjesverkopers en -verkoopsters, vaak ook ‘chamacos’ (knapen), die daar van oudsher tot het stads- of dorpsbeeld behoren. In sommige streken zoals de staat Oaxaca of Veracruz werden die loten ‘verpakt’ met zinvolle gedichtjes bij een summiere tekening of plaatje. Net als de andere genoemde dichtsels waren het uiteraard expressies van hetgeen de massa het naast aan het hart lag; als steeds bij de Indio, liefde en dood, de natuur en de vrouw. En onderdrukte opstandigheid, klacht of resignatie, zoals mij trof in Veracruz toen ik - al bekend met de volksgewoonte om bij een geeuw de open mond te bekruisen (een vorm van fatsoenlijk christelijk gedrag) - een paar keer bij het gapen hoorde zeggen:
| |
| |
‘Met een kruis over mijn geeuwen
heilig ik mijn honger van eeuwen.’
De loterijbriefjes-epigrammen en ook wel andere maken soms ‘symbolische’ figuren tot de woordvoerders van allerlei los- en vaststellingen of tot acteurs bij de ‘malle gevallen’ die zij in alle beknoptheid verwoorden. Zo iemand is bijvoorbeeld de stoute Don Ferruco, die een brede rug heeft voor alles en nog wat.
Tot slot nog iets over de volkspoëzie van de negers en ‘mulatten’, die tot voor kort nog een aparte plaats onder de Mexicaanse bevolking innamen en die wij, in alle gemoedelijkheid een beetje geridiculiseerd, al bij Sor Juana Inés zijn tegengekomen. Hoewel zij op den duur nauwelijks een paar procent van de totale populatie zijn gaan uitmaken, zijn zij daarin altijd een ‘opvallende’ minderheid geweest, hoofdzakelijk in de staten Oaxaca en Veracruz, maar ook elders in het land. Voortdurend bij honderdtallen tegelijk uit Afrika aangevoerd, hielden de slaven reeds in het begin van de 17de eeuw hun feesten en openbare danspartijen her en der, tot in de straten van de stad Mexico. Vanwege de toenemende ‘overlast’ moesten die luidruchtige manifestaties na een paar decennia drastisch door de overheid beperkt worden. Maar ze bleven hoe dan ook doorgaan.
Daar de negerslaven evenals de Indianen met kracht en ongewild gekerstend werden, bouwden zij al gauw speciale kapellen voor hun nieuwe godsdienstoefeningen, die allesbehalve orthodox waren, zodat zij telkens last met de Inquisitie kregen en verdere belemmeringen ondervonden. Maar zij konden, noch wilden hun Afrikaanse tradities, noch hun natuurlijk elan onderdrukken. Speciaal in Oaxaca, echter ook in Veracruz bleven ze trouw hun ‘sarao's’ zingen en dansen bij hun afwijkende cultische beleving van het christendom. Net zoals de Indio's dat doorgaans op hun manier deden. Hierdoor, alsook door hun larmoyante feesten en uitbundig gedrag - meer nog dan door hun uiterlijk voorkomen - bleven de negen en mulatten
| |
| |
lang een ‘aparte’ klasse, zelfs nadat de slavernij in de Republiek werd afgeschaft.
In de loop der jaren vermexicaansten zij echter meer en meer toen zij eenmaal vrije burgers waren, zoals - om bij de volkspoëzie te blijven - goed te merken valt uit de coplas die rond 1925 onder hen populair waren en konden worden opgetekend. Naar aard en vorm vertonen deze geen verschil meer met die welke onder de creolen en mestiezen ontstonden. De wederzijdse beïnvloeding der diverse bevolkingsgroepen op allerlei gebied in aanmerking genomen, is dit niet verwonderlijk. Ongetwijfeld is een geleidelijke éénwording van de Mexicaanse populatie bezig zich te voltrekken en vindt dit duidelijker nog dan in de volkslyriek, zijn weerslag in de ‘literaire’ poëzie, die in de hedendaagse Republiek zowel kwantitatief als kwalitatief de vergelijking met die van welk land ook, best aan kan.
In het uitgestrekte oord dat eens ‘Nieuw Spanje’ heette, nog altijd in bladerkroon en bloeiwijze van zijn Boom der Poëzie overwegend ‘Latino’ is, terwijl deze nooit geheel van zijn aloude Indiaanse verworteling kon worden afgesneden, heeft juist door die diepe inbedding de literatuur zich krachtig kunnen ontwikkelen, - in het bijzonder ook haar eerste loot, de lyriek. En vandaag gaat haast elke Mexicaanse kunstenaar - de dichten bovenal - prat op zijn Indiaanse achtergronden. Zij cultiveren die oergrond en plukken er rijke vruchten van, die in de eerste plaats hun eigen vooruitstrevende natie ten goede komen, maar ook voor ons, vreemdelingen en ‘gringos’, van belang zijn.
|
|