Adyosi / Afscheid
(1994)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Overeind! Liggen weer!Mijn hart streeft voort
bij donker en dag.
Ter rugge aller dingen is
nog méér gesteld.
En ieder uur stuwt weg
in een gekamp
om - opstaan, liggen, verder gaan -
in andere humus te belanden.
| |
[pagina 162]
| |
Een echt gedicht...Een echt gedicht is iets schrikwekkends.
Een echt gedicht is een strijd totterdood.
Een echt gedicht is een ander land
waarheen je kunt gaan
als je eerst bent gestorven.
Een echt gedicht zijn resterende woorden
als al de andere die in je leefden verspoeld zijn,
een blote pit,
maar een die ontkiemen kan
tot een nieuw leven.
Stort dan over mij hen,
Arusubanja - val van deze aarde.
Misschien, op een keer, op een keer
breekt mijn mond dan open
om voor de onnoozlen twee woorden te spreken
die, als ze gegroeid zijn, gerijpte sterren afwerpen,
die ik thans zoek.
| |
[pagina 163]
| |
HeiligeDit stuk papier
dat geduldig wacht
om de tekens van mijn geest te dragen,
is heilig
is heilig als Gods aangezicht.
Wanneer zelfs hinken
mijn gebed niet hinken meer kan,
om Gods geheugen aan te roeren,
zal niemand weten hoe weinig dit is,
niemand...
Geen mens zal kennen
mijn rouw,
als dit blanke papier hier
voor niets blijft wachten
omdat ik niet verre genoeg ben gedoken
mijn pen te vullen
met zwartheid
van mijn diep bloed.
| |
[pagina 164]
| |
AdemBederf op 't ogenblik mijn denken niet,
roe mij niet om waar-ook te kijken.
Mijn hart heeft mij gepord te gaan
tot een stille beek, ver weg.
Zeg niet dat 't juist wègrennen wil
uit vrees voor strijd en kindgekrijt,
rondom mij is zovéél rumoer,
wat moet ik doen? mijn bloed wil rust.
Ik zal aan de oeverkant een droomland zien,
waar alles zoeter is dan hier,
geen schrikverhaal mij hinderen zal.
Keer ik nog eens terug, dan word
ik wel een beetje beetre mens,
die lachen kan en slaag aanvaardt.
| |
[pagina 165]
| |
Ik kende een lied...Ik kende een lied toen ik een jongen was,
een nietig joch, dat niet naar school toe ging.
Grootmoe wiegde op haar schoot in slaap
mij samen met hem, tot de nacht inviel.
Nu ben ik hier; de wiegentijd heel ver.
'k Vloog weg: zoveel dat heel mooi was.
Ik kende 't lied, maar ken het nu niet meer
en 't komt niet weer, hoe ik ook vlei of drein.
'k Verloor het lied, maar niet het zoet
van vroeger, toen ik Grootmoe hoorde:
tot nu toe, somtijds, voel ik het.
Dit zijn de dingetjes die blijven; wat het leven
wegsmijt of uitwerpt op de grond,
blijft in je binnenst zoals goud in de longtomGa naar voetnoot* beklijven.
| |
[pagina 166]
| |
OpzijZe openen zichzelf voor de zon,
de groene geblaarten,
tot honger naar groei
de bolsters naar zaden doet scheuren.
Ben ik 't?
Antwoord dan... Antwoord!
Danstrom, ben ik 't?
Wat roffelt er zo,
wat 's ontwaakt?
Koorts, koorts
doorschudt me,
omdat de bittere kracht van mijn borst
uitbreken wil.
Opzij!
Wat in de put is geketend,
zal losrukken, klaar licht ontmoeten.
| |
[pagina 167]
| |
AardmoederIk ben niet ik,
zolang als mijn bloed
voor jou niet vertroebelt
binnen de duizenden draden mijns lijfs.
Ik ben niet ik
zolang als mijn wortels
niet dalen, niet schieten,
mijn aardmoeder, tot in je hart.
Ik ben niet ik
zolang ik niet klaar ben
met bergen, met dragen
je beeltenis binnen mijn ziel.
Ik ben niet ik
zolang je 't niet uitschreeuwt
van blijdschap of pijn
binnen mijn stem.
| |
[pagina 168]
| |
Klein spelTrommelaar, wees onvermoeid
- tulun-tun-tun, tulun-tun-tun -
trommelaar, je acht,
je raakt mijn zwerfziel,
ik laat niet af.
Trommelaar, wees onvermoeid
- ik-zal-leven-ik-zal-sterven-ik-zal-sterven-ik-zal-leven -
trommelaar, je raakt,
je wekt mijn zwerfziel,
ik laat niet af.
Trommelaar, wees onvermoeid
- tulun-tun-tun, tulun-tun-tun -
Mijn rommelaar, wees onvermoeid,
verander niet van maat,
indien je ophoudt
blijf ik steken.
Tromme-laa-ar...!
| |
[pagina 169]
| |
SurinameBloed van de voorouders
doopte je aarde.
Je zand zoog
en dronk de droppels,
Sranan
toen de borstkas der voorouders
werd doorboord.
Op jouw akker moeten we groeien.
Fajalobibloem,
dynamiet dat zo fel opent je praal,
moet bliksemen zijn rood
moet brande' in ons bloed;
dan overstromen de bloemen ons leven
voor 't grote verjaringsfeest
dat Suriname met ons verwacht
al zo lang.
| |
[pagina 170]
| |
XXXAls ze mij uit hun gedachten geslingerd hebben
- zij die van pijpaarde zijn -
zal ik de nokken der huizen vastgrijpen,
knijp ik de toren vast aan mijn borst,
werd ik een oogje op jou,
ster aan het firmament,
die de wijzen de weg wees.
Ster voor de wijzen
geef mij een plaats op je rug,
zeil met mij voort langs de lege luchten.
Aan de wilde winden
klamp ik mij vast,
aan je vuurpriemen vast.
Ik zal niet vallen
omdat ik wil gaan,
ik wil gaan
tot waar je rustig zult zijn
aan het oer-begin
waar het Goede neerligt,
het lijf ontbloot.
| |
[pagina 171]
| |
Dit uur...Dit uur verbreedt zich zo sui-ui-zend...
aanvang, einde,
hoogte en diepte,
linker en rechterzij
dansen licht weg
zoals - op de heide -
zonne
gloeit.
als jij alleen overblijft,
jij alleen zo moederziel,
is 't leven bleek,
bleek als de mist.
mijn armen omvlechten mijn knieën,
mijn hoofd is gebogen.
- wervelwind, wervelwind! -
duizeling bevangt me.
moedertje, moedertje!
wat gebeurt er zo dadelijk?
help je jongen...
| |
[pagina 172]
| |
Een enkel goddelijk ogenblik...Een enkel goddelijk ogenblik, niet meer,
blijft tollend in ons midden staan.
Mijn zijn vlees is gespannen
als wanneer honderd jaren
omspannen zijn tot één:
Sisi, moedertje,
opnieuw moet ik je naam aanroepen,
behoed mij!
Ik ben een pijl
die naar hier werd geschoten.
Wee mij!
als ik niet aankom
om te doorboren
het vel van de tijd.
| |
[pagina 173]
| |
CalvariëHeer, gij moet niet boos zijn
als ik u soms vraag hoe 't komt
dat mijn voorgeslacht
in slavernij
zo'n tijdperk kon doorstaan, -
...zóveel pijn!
Uw zoon op Golgotha
voltooide zijn taak.
Hij wist al de waarde, al de winst
van zijn dienen.
Hij wist dat gij luisterde,
dat een vader aanzag
hoe hij leed.
Heer, gij moet niet boos zijn,
maar wat wist
mijn voorgeslacht?
| |
[pagina 174]
| |
NachtEen kralensnoer brak
tot stukjes goud,
ze vielen en vielen
op duistere grond.
Een kralensnoer brak
tot nootjes ruw goud,
ze vullen het luchtruim zozeer.
Ze pinkeleblinken
met schittergeflikker
ze pippereknippen de ogen.
Nu hef ik mijn hoofd,
mijn hart is vervuld
van en heel fijn plezier,
ja, voorwaar.
Een kralensnoer brak
zodat duizenden sterren
mijn tuintje bestrooiden.
Daar rolden zeg weg.
| |
[pagina 175]
| |
KopenhagenWat is ginds aan zee te zien?
Wel-wel!
Waternimf, zit jij daar
op die steen?
Waternimf, ik ken je,
werkelijk.
Waternimf,
kou nou-ou...
Je gouden kam, waar
is die dan?
mijn liefje, zeg 't me eens,
aan mij alleen.
Waternimf, je staart me aan
zo stilletjes...
Jaja, ik weet wel waar hij is:
in Surinaam.
| |
[pagina 176]
| |
ServusZoen me vandaag maar vaarwel, blanke meisje,
zacht zal ik noemen je naam.
We zullen niets vertellen
- alleen overdenken,
hoe we verzonken
dronken
van droom.
Liefde vertroebelde en stoorde onze geesten,
je kussen kan klikken over ons spel,
onze zoete gevlei
tot de muziek onzer harten
dooreengemengd één werd.
Liefde vertroebelde en stoorde onze geesten.
Leven bedierf ons het spel,
ons zoete gevlei
tot de muziek onzer harten
dooreengemengd één wordt.
Wis af je ogen.
De winter zal wijken,
kleuren gaan open
in duizenden knoppen.
Kus me vandaag maar vaarwel, blanke meisje,
zacht zal ik noemen je naam...
| |
[pagina 177]
| |
LenteVandaag is een geschenk.
Heel het lichaam is tong om te proeven
wit-schuimend plezier.
Koperen bekkens,
vandaag komt te voorschijn
uit koperen bekkens.
groen,
niets dan groen,
hier net als ginds
niets dan groen.
treed aan,
trots meisje,
half-hindoestaanse,
een kus eerst en nog een omhelzing:
witschuimen waterval van plezier.
Wat maakt vandaag mij opgetogen!
| |
[pagina 178]
| |
FeestZon,
mijn zon,
mijn eigen-eigen zon,
je aanschijn is volkomen ochtend.
Wat is er jonger dan de ochtend?
Wat is er sterker dan de ochtend?
Zon,
mijn zon,
mijn eigen-eigen zon,
wentel je wagen langs Suriname's drempel.
De ochtend moet gaan feesten ter stede,
moet gaan jaarmarkten op het water,
moet gaan dartelen in de bossen.
Zon,
mijn zon,
mijn eigen-eigen zon.
Wij zijn de kleischaal
de drink-kalebas, het blik.
Vul ons
met de ochtend.
|