Adyosi / Afscheid
(1994)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Wij zijn gelovers geweestaant.(Margaret Walker) Wij zijn gelovers geweest in de zwarte goden van een oud, oud land;
geloofden in de geheimen der zieners en in de magie van de tovenaars
en de kracht van des duivels boze trawanten.
En in de blanke goden van een nieuw land waren wij gelovers, die
in de genade van onze meesters en in de schoonheid van onze broeders
geloofden en in de bezweringskracht van de nederigen, van de zuiveren
en van de getrouwen.
Noch de slavenzweep, noch het touw der lynchers, noch bajonetten
konden ons zwart geloof vermoorden. In onze honger behielden
wij onze welkomsttafels en in onze naaktheid de glorie van
het lange witte kleed. Wij zijn gelovers geweest in het nieuw Jeruzalem.
Wij zijn gelovers geweest die gierige, grijnzende goden voedden,
zij die een Moloch gelijk onze zonen en dochters, en onze kracht,
onze wil, onze geestelijke pijnen vragen. Wij zijn gelovers geweest,
zwijgend en star en verbeten en sterk.
Wij zijn gelovers geweest, die de wereld onze substantie schonken.
Met onze handen hebben wij heel een volk gevoed, en uit
onze sterkte heeft men de nooddruft gewrongen van heel een
natie. Onze zang heeft de schemer vervuld en onze hoop
was heraut van de dageraad.
Nu staan we klaar voor de toets van een brandend ijzer, voor
de slijpende adem van vele gesmolten waarheden, - dat het oog
van de blinde mag zien en het oor van de dove mag horen
en al de tongen van het volk vervuld mogen zijn
met levend vuur.
Waar zijn onze goden, dat zij ons slapende laten? Stellig
| |
[pagina 155]
| |
zullen de priesters en predikers en de profeten ons horen. Stellig,
nu onze handen leeg, onze harten veel te vol zijn om
te bidden, zullen zij ons verstaan. Stellig zullen de heren des
volks ons een teken zenden.
Wij zijn gelovers geweest, die veel te lang in onze lasten geloofden
en in onze halfgoden. Nu wenen en bidden niet langer
de arme behoeftigen; zij die lang geleden staan op, en onze vuisten
slaan zich te bloed tegen de tralies
met vreemde aanhoudendheid.
|
|