| |
| |
| |
Kanga, obyaman
(Eric Roach)
tya' obya let' fu Afrika,
Den mek' en wroko na tyengron,
‘Kon, broko y' skin, yu lesiman!’
Den tai en na pansboko bun
Moro faya lek' di kis' en
Den lusu pur' en, yag' en gwe
‘Gwe, nowarti-nengre, frut,
mek' angri kir' yu tripa!’
Ma Kanga e waka, a go sidon
| |
| |
| |
Ballade van Canga
(Eric Roach)
Canga Brown komt aangestapt,
gesteund op zijn legende.
Langer dan de langste man
overleeft hij wel zijn einde.
Hij 's een oude Asjanti-man,
van top tot teen een deugniet;
brengt obia recht uit Afrika,
wat hij vervloekt, gedijt niet.
De suikerrietvelden moet hij in.
Geen stro zelfs wil hij langen.
‘Vooruit, pak aan, jij ouwe knul!’
- ‘Werk is niet meer voor Canga.’
Men bindt hem aan de geselpaal
voor 't woonhuis van Meneer-zelf.
De zweep schilt al zijn rugvel af.
Mevrouw schreeuwt: ‘Help-help!’
Hij smijt de harde slagen
beter dan hijzelf ze krijgt,
Men laat hem los en jaagt hem weg
‘Weg, waardeloze neger, vort,
laat honger je vermoorden!’
Maar Canga loopt en gaat dan zitten
| |
| |
| |
[Kanga, obyaman (vervolg)]
a nak' en dron, a kar' Dambala,
a fur' wan prapi fur' watra.
Nanga watra disi a fanga trapun,
wan yur' nomo a e kot' bana.
Munkenki psa, di Kanga go
fu pot' en skin na dyogo.
A frei gwe n' in' wan faya-star;
a man en skin tron dreidrei.
Dri dei nomo Granmasra didon,
‘Na mek' a agu ben de f' meki.’
- ‘Now nowan pkin no de!’
San krakti Kanga Brown so te?
En meti steifi lek' napi,
en brudu krin lek' watra.
Didibri kon fu grabu Kanga,
Ma Kanga mek' en tapu de,
‘Kanga Brown, Ba Kanga-oi!
Pe a owru nengre e kibri?’
| |
| |
| |
[Ballade van Canga (vervolg)]
slaat zijn trom en roept Damballa,
tot zijn buik van honger kookt.
Plant daar een bananescheut,
gooit vol een bak met water.
Vangt in 't water een trapoen,
plukt na een uur bananen.
De maan verdwijnt en Canga propt
zijn vel diep in een regenvat.
Vliegt weg gelijk een bol van vuur;
een mens wordt zo een vampier!
Hij zuigt Meneer z'n bloed tot hij
Drie dagen later houdt men al
Hij zuigt de bakra-kweekzeug uit,
tot die is vel over been.
‘Was 't varken niet met biggen vol?’
- ‘En nu is er geen een!’
Wat geeft zo'n kracht aan Canga Brown?
Hij eet zout noch cassave.
Zijn vlees is fris als verse yams,
zijn bloed als regenwater.
Dan komt de duivel voor Canga,
berijdt vier zwarte beesten.
Maar Canga heeft zijn afweer klaar,
‘Canga Brown, Ba-Canga-o!
Waar is die man verdwenen?’
| |
| |
| |
[Kanga, obyaman (vervolg)]
Owru pikaduman tai en mofo,
‘Pikaduman, hopo, go bron!’
- ‘Luku, mi Gado, awas’ mi fadon,
Gado bigin fu lafu a tapsei,
a har' bigi sturu gi Kanga.
| |
| |
| |
[Ballade van Canga (vervolg)]
De ezels balken als de hel
God komt voor de oude man omlaag,
en roept hem: ‘Canga, Canga!’
De oude zondaar houdt zijn mond,
hij niet, hij geeft geen antwoord.
God steekt uit zijn gaffelstok.
‘Zondaar, 't zal je rouwen!’
- ‘Kijk, of ik op of onder ga,
Heer, noem me Mister Brown.’
God in de hemel krijgt een lach,
pakt gauw een stoel voor Canga.
Dat is waarom je bij zijn dood
zo'n donder hoorde schallen.
|
|