Winde-kelken(1859)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 219] [p. 219] Eenheid en verscheidenheid. Zwart als de nacht, die in 't aardrijk haar baarde, Glinstert de Kool van den vuurhaard u aan. Somber bemaald heeft zij aanzien noch waarde, Waardig alleen om tot asch te vergaan. Slechts als het vuur haar gedaante herbaart, Wordt zij één stond ten karbonkel verklaard. Helder als 't licht, dat zijn water doet stralen, Of 't in 't kristal van een dauwdruppel scheen, Zien we op uw boezem den Edelsteen pralen, Werpt hij zijn vonken als bliksems daar heen. Vorsten begeeren 't juweel voor hun kroon: Maagden verhoogen haar schoon met zijn schoon. [pagina 220] [p. 220] Toch, als gij gaat tot de Wijzen, wier oogen Zich het geheim van de schepping onthult, Die in haar wezen haar doorschouwen mogen, Blind voor den schijn, die vervalscht en verguldt; O hoe verrassend ligt de uitspraak u scheen: Kool en Juweel - in natuur zijn zij een! Één in natuur, schoon in vormen verscheiden, Heeft uit één stof hen hun Schepper gemaakt. 't Wijde verschil, dat ze scheidt, danken beiden Hem, die het huwlijk der stoffen bewaakt. Rouw! en der Kool viel een treurkleed ten deel. Blink! en de Kool werd een schittrend Juweel! Één bij den oorsprong, heeft God eens ons allen Zaam uit één leem en één lichtstraal gevormd: Allen geschapen, en allen gevallen, Heeft over allen één Onweêr gestormd! Toch, wat verschil! - Hier een Judas, zoo zwart; Ginds een Johannes, zoo zonnig van hart! [pagina 221] [p. 221] aant. Mensch! die een Judas, en erger, kunt worden! Mensch! die een tweede Johannes kunt zijn! Waar kiest ge uw plaats? Bij der duivelen horden, Of bij Gods Englen in d' eeuwigen schijn? Kies! - maar, waar hemel en hel om u twist, Denk: Vaak één stond, die voor eeuwig beslist! Vorige Volgende