Winde-kelken(1859)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 165] [p. 165] Avondles. 't Wordt avond, en de dagtoorts zwicht; 't Wordt donker; 'k sla den Bijbel digt - Tot morgen, wil ik hopen! Ik zet mij voor mijn venster neêr.... En zie, daar slaat mij God de Heer Een nieuwen Bijbel open. Een Bijbel, waar 'k op perkament Geen zwarte lettren zie geprent, Die Koster leerde schrijven: Neen, maar een Boek, azuur van blad, Met gouden lettren overspat, Die altijd glanzend blijven. De Bijbel is 't van 't lucht-azuur, Bemaald met trekken als van vuur, En teekenen van vonken: Geen middeleeuwsch getijdeboek, Hoe 't ook in pracht zijn weêrga' zoek', Heeft ooit zoo schoon geblonken. [pagina 166] [p. 166] Ik zie er lettren groot van schrift, Met reuzentrekken neêrgegrift: D' Orion of den Wagen: 'k Zie kleine lettren, die ik naauw Ooit met mijn blik bereiken zou, Dan door de kunst gedragen. Ik zie er lettren, bont van gloed; Hier Mars, zoo purperrood als bloed, Daar Venus, wit geteekend; Ik zie een lange letterstreep, Die wapprend golft met blanken sleep, Als Melk bij stroomen lekend. 'k Zie bladen, digt aan een bemaald; 'k Zie bladen, waar veel schaarscher straalt Het goud, er op geschreven: En 'k zie in 't midden van die blaân Het onbeweeglijk Rustpunt staan, Waarom zij allen zweven. O dat 'k nu gansch de taal verstond, Waarin die Bijbel mij verkondt Al wat hij geeft te lezen; Verstond ik nu de hemeltaal, Die tot mij spreekt in straal bij straal; Hoe zalig zou ik wezen! [pagina 167] [p. 167] Komt, Englen! die daar langs de baan Der heemlen wandelt af en aan, Wilt gij mij onderrigten! Gij hebt in hooger school verkeerd, Gij dáár der heemlen Spraak geleerd; Gij kunt ook mij verlichten! .... Vergeefs gevraagd! vergeefs gewacht! De starren tintlen in den nacht; Geen Engel daalt er neder. Maar zou een Engel noodig zijn? .... 'k Ontsluit in 's maanlichts heldren schijn Mijn ouden Bijbel weder. En in dien Bijbel, zwart van schrift, Zie ik een Spraakkunst neêrgegrift Door 's Heeren eigen vingeren, Die mij, o vreugd! van d' aanvang aan De Spraak der lettren doet verstaan, Die 't hemelveld doorslingeren! 'k Vat naar die les de lettren zaam, En lees daar.... God! uw grooten Naam In allerhande talen; 'k Lees van uw Werken 't rijk verhaal; Dat schrijft dit Boek in keur van taal, Dat schrijft gindsch Boek in stralen! [pagina 168] [p. 168] aant. Wèl blijft er menig donkre plek, Waar ik den zin niet van ontdek: Dat zal voor later wezen! Maar de Alfa en de Omega staan Zoo helder aan de hemelbaan, Dat ze ook een kind kan lezen. En dus, waar ik die Schrift doorzoek, O word' ze mij een liedrenboek, Waaruit 'k uw lof leer galmen. Gij, Lier, hef gij uw lierzang aan! .... En, David, leer mij 't citerslaan Ten weêrklank op die Psalmen! Vorige Volgende