Winde-kelken(1859)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 162] [p. 162] Zaaijen. Op vlugge wiek gedragen Drijft daar een vogel heen: Hij vliedt de Noordervlagen Ver over land en zeên. Wat heeft hij meêgenomen? Welligt een enkel zaad, Gevallen van de boomen, Wier lommer hij verlaat. Daar valt het onder 't zweven! .... Wat plekje neemt het op? Een klip, uit zee verheven, Ontvangt het op zijn top. Een klip is 't van koralen, Waaruit een eiland groeit, Met bergen en met dalen, Door beek en bron besproeid. Het zaad, door de aarde omsloten, Schiet opwaarts, wordt een boom; [pagina 163] [p. 163] Die boom maakt nieuwe loten, Een bosch daagt uit den stroom! Dat wordend bosch trekt de oogen Van zwervers, die hun land Verhuizende uitgetogen, Heromzien naar een strand. Zij landen zonder keeren, En 't bosch, dat hen omschaâuwt, Omsluit een erf des Heeren, Waar men hem outers bouwt! De mensch, een stip op aarde, Gaat ongemerkt daarheen. Hoe luttel schijnt zijn waarde! Wat is hij zelf niet kleen! Hoe ras vergaan zijn dagen! Geheel zijn leven schijnt Met vogelvlugt te jagen Naar 't punt, waar 't al verdwijnt. Maar zie! hem is gegeven Een geest uit hooger sfeer; Die strooit bij 't voorwaarts zweven Een zaad des hemels neêr. Een vlugtig woord der lippen, [pagina 164] [p. 164] Een stille, trouwe daad, Die de aandacht schijnt te ontglippen, Wordt dikwijls zulk een zaad. Dat zaad valt in den boezem Eens andren, waar het groeit En uitbot tot een bloesem, Die God ter eere bloeit. Die bloesem wordt tot vruchten; Zij leevren zaden uit, Waaruit voor hooger luchten Op nieuw een oogst ontspruit. Daar komt de dag der dagen, Het oogstfeest aangelicht: Ik hoor een' zaalge vragen, Verrast door 't vreemd gezigt: - ‘Van waar komt mij die zegen? Dien oogst verwachtte ik nooit!’ - - ‘'t Is 't zaadje, eens op uw wegen In eenvoud uitgestrooid!’ - Vorige Volgende