Winde-kelken(1859)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 122] [p. 122] De eerste kerkdienst in de haarlemmermeer. (2 December 1855.) Ik groet u, jeugdige aarde, Van uit der waatren nacht, Als groene en vruchtbre gaarde, Op nieuw aan 't licht gebragt. Wat honderden van jaren Dierft gij het zonnelicht, En sluijerden de baren Uw vriendlijk aangezigt! Maar nu, als 't Fabelwezen, Waarvan de aêloudheid waagt, Zijt ge aan den stroom ontrezen, En heerlijk opgedaagd. Een Vorst kwam als bevrijder, En rukte u uit het graf, Dat 't water, uw bestrijder, U tot een kerker gaf. [pagina 123] [p. 123] aant. Verbrijzeld door zijn handen, Brak 't zegel van uw ban. Ge ontworsteldet uw banden Als vrijgeboren man. En 't land, dat zich den wateren Het aanzijn schuldig weet, Deed u ter eere schateren Een blijden jubelkreet. 'k Stem met dien juichkreet mede, En groet u, jeugdige aard'! Ruste op u 's Heeren vrede, Wiens magt u heeft herbaard. Op uw landouwe wone Een rijk gezegend volk, En dubble voorspoed kroone Uw drooggemaakte kolk! Waar 't water plag te bruischen Den grooten God ter eer, Daar moog' van nu aan ruischen Het psalmlied voor den Heer. Waar op zijne eigen wijzen Het vischje riep tot hem, Daar moog' hem dankend prijzen Der menschenkindren stem! [pagina 124] [p. 124] En daarom wees gezegend, Gij, Evangelieklank, Die 't eerst mij hier bejegent Met bede en kerkgezang. Wees welkom, eerste tempel, Die op deez' grond verrijst; Ik kniel op uwen drempel, Daar 't hart Gods goedheid prijst. Is de aard' hier als herboren Uit 's afgronds donkren schoot, Bij 't vriendlijk morgengloren Van 't heerlijkst ochtendrood; Wees gij de Boom des levens, Die in deez' lusthof bloeit: Geef brood en leven tevens Aan 't volk, hier zaâmgevloeid! Zoo drage uw groenende akker, Door 's Heeren gunst bedauwd, Een schare, kloek en wakker, Die 't nieuwe veld bebouwt: Een schare, die gedachtig Aan 't teeken hier aanschouwd, Der hulp van God-Almagtig Zich kinderlijk betrouwt. [pagina 125] [p. 125] Wees zoo, o wereldwonder! Een Nederland in 't kleen, Dat even groen van onder De zee aan 't licht verscheen. Verkondig aan de volken: God week van Neêrland niet. Zelfs met het bed der kolken Vergroot hij ons gebied! Veroovren wij geen landen Met zwaard en lood en lont, Nu worden stroom en stranden Tot vruchtbren akkergrond. Oud Neêrlands leeuw blijft strijden, En worstelt en ontzwemt. God heeft voor alle tijden Ons Holland heil bestemd. Blijv' slechts dat Holland bouwen Op zijner vaadren God, Dan zal 't op nieuw aanschouwen Dier vaadren heilrijk lot. Al dekten het de golven, 't Zal, schoon 't verzonken schijn', Nooit voor altijd bedolven, Een ‘Meer van Haarlem’ zijn. Vorige Volgende