| |
| |
| |
Feest-cantate.
Bij de opening van de Universiteit van Amsterdam, op 15 October 1877.
Men zet de Wijsheid op den hoogsten trap,
Beschonken met den glans der burgerschap,
En toegejuicht met vroolijk handgeklap
Inwijding der Doorluchtige Schole te Amsterdam, (voor welke de Universiteit in de plaats kwam.)
| |
I.
Wees welkom, Dag, in 't eind gekomen,
Van 't Akademisch Intreêfeest!
Wel mag een schare, blij van geest,
Ter hoogtijdviering herwaarts stroomen.
Hier ruischen juublend stem en snaar;
Hier tooit de Herfst met najaarskransen
De wanden, die van 't vreugdvuur glansen,
Dat vlamt op Wetenschaps altaar.
Ja, Haar, Haar moet de juichzang klinken,
Haar, die in 't rijk der geesten heerscht,
Nu wij ze in de Amstelstad voor 't eerst
Ter plaatse, die haar voegt, zien blinken!
| |
| |
| |
II.
Wel werd een tempel in deez' muren
Dier Wetenschap reeds vroeg gewijd,
En doofden daar nooit de outervuren,
Zelfs niet bij heeten worstelstrijd.
Ja, eeuwige eer aan de Amstelaren!
Nog rolde de oorlogsdonder rond,
En onze vaderlandsche grond
Dronk 't bloed ook van zijn burgerscharen;
Toch, in dien boôm, zoo somber rood,
Mocht de Amstelpoorter kiemen zaaien,
Waarvan de toekomst d'oogst zou maaien,
Een vredesvrucht uit 's oorlogs schoot!
Ginds won men lauwren in den krijg,
Hier plantte men d'olijventwijg,
En zag, terwijl de orkanen loeien,
Den nieuwen kweekhof welig bloeien.
Dies 't dubbel wakker Voorgeslacht
Een dubble hulde toegebracht!
| |
III.
Maar eindloos schooner daagt nog 't licht,
Nu de Amstelsschool zich opwaarts richt,
Haar Stad ter zij' te treden.
| |
IV.
Ziet gij de Amstelmaagd opstaan, verjongd in haar bloei,
Als herrezen haar dagen van glorie?
Ziet! haar stadsmuren zwellen, verbreed in hun groei,
En haar Zeehaven jubelt viktorie!
Maar de Stedemaagd rijst niet alleen;
Haar Doorluchtige-school stijgt meteen.
| |
| |
| |
V.
Vraagt niet meer: Moet de schole onzer Ouden
Steeds haar needrigen zetel behouden?
Neen, haar wacht de Akademische troon,
En Oranje biedt zelf haar de kroon.
| |
VI.
Klinkt nu vroolijk, gij harp en gij luit!
Roept het heil van dees jubeldag uit!
De Doorluchtige-school rees in eer;
Ja, zij voert reeds dien doopnaam niet meer;
Hooge-school naast haar zustren geworden,
Klom zij op tot verhevener orden!
| |
VII
Sla nu 't oog, Allerhoogste, in uw gunst,
Op dees Kweekhof van kennis en kunst!
Zoo bij Meesters, als Jongeren, voede
Steeds uw licht, dat hier straalt,
't Vuur der geestdrift, in hoofden en harten gedaald,
Voor het Ware en het Schoone en het Goede!
|
|