Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens(1888)–J.P. Hasebroek– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 242] [p. 242] Wat de zwaluwen zeggen. Reeds geelt het nagras, half verborgen Door 't bruine kleed der dorre blaân; 't Wordt koel bij avond en bij morgen; De zomerwarmte heeft gedaan. De regen klettert op de ramen; De zwaluwen op dak en schouw, Ze houden buurtgesprekken samen: Ziedaar de vorst! ziedaar de koû! Ze komen saam bij honderdtallen, En maken plannen voor 't vertrek. De een zegt: 'k Zal blij zijn, als 'k de wallen Van mijn geliefd Athene ontdek. 'k Zoek weer, om 't nest er aan te hechten, Een kapiteel van 't Parthenon. Wie weet, of 'k niet weer dicht zal vlechten Den mond van 't daar geplant kanon? Een ander zegt: Ik ga weer dalen Te Smyrna, op de herbergzaal; Daar tellen hadji's de amberkralen, In 't schijnsel van een zonnestraal. [pagina 243] [p. 243] Daar vlieg 'k door dampen heen en weder, Die hun tabakspijp opwaarts zond; Ik laat me in hun nabijheid neder, En 'k zweef langs fez en tulband rond. Een derde: Ik trek naar Baalbeks dreven; Daar nestel 'k op een tempelzuil; 'k Houd met mijn buit er 't kroost in 't leven, Dat 'k in mijn vederen verschuil. Een vierde: Ik zal in Rhodus' streken Naar 't oud paleis der Ridders gaan; Daar, waar 'k zijn torens op zie steken, Zal ik mijn tent ter nederslaan. Een vijfde: Wien de reis moog passen Zoo ver van honk, ik trek niet meê; 'k Houd stand bij Malta's bergterrassen, Waar 't luchtruim blauwt als 't blauw der zee. Een zesde: Ik ga naar Caïro trekken: Wat ranke minarets zijn daar! Als ik hun spitsen mag ontdekken, Is mijn kwartier voor 's winters klaar. De laatste: Ik zal mijn nestje hangen Nabij den tweeden waterval; De rotsspleet zal wel weêr me ontvangen; 'k Zie mijn herkenningsteeken al! En allen: Welk een streek van mijlen Doorstreeft reeds morgen onze vlucht! Langs berg en dalen zullen we ijlen Door koude naar de warme lucht. [pagina 244] [p. 244] Zoo babblen vroolijk met elkander De zwaluwen, als 't najaar naakt, En door den een wordt met den ander Vast afspraak voor de reis gemaakt. 'k Versta volmaakt al wat ze spreken; Want dichters zijn van 't vooglenslag, Schoon zij hun wiek aan tralies breken Der kevie, die hun oog nooit zag. ‘O! geef mij wieken! wieken! wieken!’ Klonk reeds des dichters Rückerts lied, ‘Om te ijlen naar het morgenkrieken, Naar 't zonnig oord in 't groen verschiet!’ (Théophile Gautier.) Vorige Volgende