Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens(1888)–J.P. Hasebroek– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 232] [p. 232] Harmonisch. (Bij de uitvaart van mijne zuster Betsy.) Het was een droeve dag. 'k Ging om ter rust te brengen De liefste zuster van mijn hart, Om bij haar uitvaart stil een bittren traan te plengen Der allerteêrste broedersmart. Maar toen ik kwam om op haar graf mijn bloem te planten, Wat klank treft eensklaps mij het oor? Muziek! - Ik zie een troep van vreemde muzikanten, Rondtrekkende de landstreek door; Zij spelen, blazende op hun horens en trompetten, Een lieflijk schoone melodie, Wier tonen harten in de stemmingen verzetten Des weemoeds door hun harmonie. Die toon greep mij in 't hart, en lokte van mijn lippen Een uitroep, slechts door mij gehoord, Die, wat bij dezen galm mijn ziel trof, liet ontglippen: ‘Ja, Harmonie! dat is hier 't woord!’ Harmonisch, dierbre ziel, was ook geheel uw leven, Gelijk de grondtoon van uw hart; Harmonisch, van uw wieg tot aan uw graf, bij 't sneven, Thans droevige oorzaak onzer smart. [pagina 233] [p. 233] Harmonisch schoon, uit kracht der nooit verstoorbare eenheid In zucht voor 't Ware en Goede en Schoon', Verheven boven 't peil der daaglijksche gemeenheid, 't Al klinkende in een eedlen toon. Schoon in uw schriften, maar niet minder schoon in 't werken Der levenstaak met hoofd en hand, 't Schoonst voor wie, u het naast, ook 't opperbest kon merken Uws strevens en uws levens band. Daarom, voor hen nog 't meest, geleekt gij aan de stralen Der zon, die 's ochtends lieflijk rood, Blijft blinken op den dag, en 's avonds bij het dalen, Zich weêr met rozen overgoot. En 't moest zoo zijn! want, van uws levens eerste lente, Uw ziele had maar ééne zon: 't Was Hij, die in uw ziel, nog week, zijn beeltnis prentte, Die nimmer daaruit wijken kon. Gij wandeldet uw pad, steeds aan zijn hand verbonden, Gekoesterd door zijn liefdegloed, Genezing zoekend voor uw wonden en uw zonden In 't ook voor u vergoten Bloed. Zoo was hij ook uw Troost, toen 't ergst uw wonden bloedden, En ge in die worsteling bezweekt, En gij in de armen zonkt der Toevlucht aller moeden, Wanneer bij 't sterven 't harte breekt. [pagina 234] [p. 234] Zelfs in den laatsten galm, als vaak de snaren snerpen, Die men van één rijt, klonk de toon Van 't slotakkoord (besluit van 't lied der zielenharpen!) De stervenszucht harmonisch schoon. En daarom, mannen, speelt gij voort! klinkt horengalmen, En volg me uw naklank, waar ik ga, Beurtwisslend in mijn geest met 's Heeren tempel-psalmen, Als lijkzang voor mijn Doode, na! Vorige Volgende