Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens(1888)–J.P. Hasebroek– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 230] [p. 230] Des avonds. Lazarus, onze vriend, slaapt. Johannes XI:11. Ik groet u bij 't dalen, Gij vriendlijke Nacht, Gij jongere Broeder Des Doods, die mij wacht! Hoe lijkt ge op uw tweeling! Wie 't oog op u slaan, Licht zien zij den eenen Voor d' anderen aan, En vragen bij 't rustbed: Wie de oogen hier sloot? De slaap is de voorhof, De tempel de dood. De slapende ontkleedt zich; Wie stierf, wordt ontkleed; 't Heet rustkoets, wat morgen Uw doodsleger heet. Wie slapen gaat, legt zich Met de avondbeê neer; Wie 't sterfuur voelt naken, Beveelt zich den Heer. [pagina 231] [p. 231] Wie slaapt rust van d' arbeid, Dien 't dagwerk hem bracht; De dood brengt den sabbat, Na 't zwoegen verwacht. De slaper heeft droomen, Die de ochtend verstrooit; Maar wat op den dood volgt.... Zóó schoon droomt men nooit! Na slaap volgt ontwaken, Nieuwe arbeid, nieuw kruis; Maar jukken noch kruisen Staan klaar in Gods huis. De traan net uw peluw: Gij mist uw genoot; Maar stervend hervindt gij Uw liefste in Gods schoot. Waarom dan de nachtrust Blij welkom gekust, En huivrig gesidderd Voor de eeuwige rust? Ik raad: Ga ter schole, Waar Jezus u leert, Hoe Lazarus' doodbed In rustbed verkeert. Dan fluistert ge, als ge inslaapt, Die bede op het laatst: ‘Kom, slaap, kom, en spel mij: Mijn Broeder komt haast!’ Vorige Volgende