Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens(1888)–J.P. Hasebroek– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 227] [p. 227] Elegie. Grauw is door den mist de morgen; in den smallen havenmond Ligt de zee, door damp omneveld, als een slaper op zijn spond. 't Zeil van 't schip glijdt traag en lustloos langs de golven in 't verschiet, Als de torens van een grensstad, die men dicht bij 't zeestrand ziet. Zie die schepen, hoe ze langzaam drijven over d' oceaan; Met hen zeilen mijn gedachten langs de diepe waterbaan, Opgekomen uit de diepte van den nooit voldanen lust, Op het strand der Hesperiden, op de schoone Ausoonsche kust. Nu zijn allen heengevaren ver van havenmond en reê; Weggezonken zijn de torens van de grensstad in de zee; Zij verdwenen, maar een enkele, in de haven vastgemeerd, Ligt daar zonder zeil aan 't anker, wat het gaan met de andren keert. Zoo is me ook in 't niet verdwenen elk verlangen, elke droom, Als de torens der verbeelding in der mijmeringen stroom. Maar een haven daagt des vredes, waar mijn hart, geankerd, rust, Door geloofs- en liefdekoorden vastgehouden aan de kust. (Longfellow.) Vorige Volgende