| |
| |
| |
Geen gondels meer!
Dat in onze eeuw het dorre Proze
Van dichtings liefelijkste roze
Ach, 't is een kwaad in deze jaren,
En went, schoon soms 't herhaald ervaren
Ons pijn bij tijden doet.
Zoo kan ik 't nauw den stoom vergeven,
Die, naar het zeggen luidt,
Een beeld van 't Itaaljaansche leven
Zich nu weêr kiest als buit.
Venedig! lustoord van het Zuiden!
Zou waarlijk, in uw muur,
De doodsklok voor uw gondel luiden,
Reeds stervend op dit uur?
O! wie kan aan uw dreven denken,
De gondel zich voor de oogen wenken,
Waar gij als één meê zijt?
Één, als vrouw Venus met den wagen,
Dien dartle duiven voorwaarts dragen,
In 't zilverblank getooid?
| |
| |
'k Herdenk hier zelf die zoete stonde,
Toen 'k in den schoonen zang
Der gondeliers bewondren konde
Eens Tasso's luitgeklank.
Ja, wat uw dichters zingen mochten,
Geschiednis van u schreef,
't Is met de gondel saamgevlochten,
Waarin uw volk eens dreef.
En nu! nu dreigt de zwarte rookzuil
Met haar ondragelijken smookmuil,
O! zoo 't Venetië van 't Noorden,
Hier, aan de grauwende Amstelboorden,
Toen onze brommertjes verdwenen,
Waar vigilanten voor verschenen
En trams, dat deed geen wee.
Het lood moest plaats voor 't zilver ruimen.
Maar hoe gansch anders gij!
Den schoonen zwaan met zwarte pluimen
Dringt de ijzren kist op zij'.
Voorwaar! hier is wel stof van treuren!
Is 't waarheid, zooals 't heet:
De gondel in zijn sombre kleuren
Venedig! Nu moogt ge in den rouw gaan,
| |
| |
Als moeders, die om 't kind in 't grauw gaan:
Uw kind, de gondel is 't!
O! leefde een Tasso nog, zijn luite
Een treurlied, dat zijn droefheid uitte....
Nu treurt mijn riethalm hier,
Niet om der gondelen verdwijning
Schoon in mijn geest ook die verschijning
Haar plaats behouden zal,
Maar omdat Vorst-praktijk zijn moker
Op elk gebied dus zwiert,
En, met zijn stoom- en gasdamp-koker
Maar omdat hij zijn ijzren sporen
Door elken bloemhof slaat,
En met den gil, dien hij laat hooren,
'k Voel door die smart mijn geest verpletten,
Die dweept, spijt d'ouderdom.
Hoe zal ik dus mijn leed verzetten? -
Kom gij, Verbeelding, kom!
Laat op uw vleuglen tot mij komen,
Een gondel, om daarin te droomen
|
|