Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens(1888)–J.P. Hasebroek– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 165] [p. 165] Te Muiderberg. Geef mij mijn pelgrimsstaf, mijn schelpenhoed en kleed! Ik ga ter bedevaart. Naar Muiderberg wil 'k reizen, En op zijn kerkhof mij verdiepen in gepeizen, Die soms 't gezicht eens grafs aldaar me er vormen deed. Wie legde 't kerkhof, zoo bewondrenswaardig aan? Dat deed geen menschenhand: de hand was 't des Almachten. De mensch had slechts, naar doods- en eeuwigheids-gedachten De plek te wijden, door den Heer hem toegestaan. Wenscht gij voor uwe doôn een terp, waar de asch in rust? Hier rijst zij, of zij 't stof moog' boven de aard verheffen, Opdat zijn rustplaats te eer het zoekend oog moog treffen Des pelgrims, die een traan komt plengen op dees kust. Verlangt gij boven 't graf een groene gaanderij, Wier bogen 's dooden slaap bewaken en beschermen? Een forsch geboomte strekt zijn takken hier als armen, Zich welvende om 't geweld des winds te wederstaan. Maar is 't hier stil, en ruischt door 't loover de avondwind, 't Geeft lieflijker geluid, dan zingende orgelpijpen, In tonen, die de ziel in 't diepste leven grijpen, Als sprak in dat geruisch de Hemel met zijn kind. [pagina 166] [p. 166] En psalmzingt bij een graf somtijds een kinderkoor, Geen kindren zijn het hier, maar vogelkens die zingen, En, waar hun psalmen u in oor en harte dringen, Gods lof verkonden, heel den scheppings-tempel door. Nog meer! Ontsluit een wijl uw ooren, en gij hoort, Niet ver van hier, een nog veel grootscher stemme ruischen: Het is de zee, die gij haar scheppingspsalm hoort bruisen, Een reuzenharp, die zingt met godlijk schoon akkoord. En, wis! als 't orgel in een kerk, zoo bij een graf Past schoon de zee, ons 't beeld der Eeuwigheid hergevend, Terwijl ze ons zegt: Betreurt ge uw dooden? God is levend, En eischt eens aarde en zee haar doôn ten leven af! En dies komt, rouwenden, vrij naar dit kerkhof heen! Spreekt vriendenmond hier troost bij 't graf van uwe dooden, 't Is of alhier ook troost, uit Hooger mond geboden, In stilte uw tranen droogt, hoe bittre 't oog er ween'. De pelgrim, die alhier een uitvaart vieren kwam, En 't versch gedolven graf der jeugdige vriendinne De tranen wijden van getrouwe Herdersminne, Dankt voor uw troost, o Heer, bij 't graf van 't dierbaar lam! Vorige Volgende