Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens(1888)–J.P. Hasebroek– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 113] [p. 113] De dorpskapel. Wat lieflijk beeld van rust en vreê Is 't kerkje tusschen graven! 't Is alles stil: des harten wee, De vrees en angst, die 't jagen deê, 't Is of ze ons hier begaven. Trouw hecht zich 't klimop aan den wand, Welks ranken 't kerkje omslingeren. Het is als streelt die kleine plant Den grauwen steen, als 's kindjes hand Grootmoeder met zijn vingeren. Ik treed in 't kerkje: een kleine schaar Komt hier haar sabbat houden: Klein is ook dus de kerk voor haar; Bank, kansel zijn eenvoudig maar; 't Roept alles: wij zijn ouden! Maar vindt gij hier geen kathedraal, Gij vindt een trouwen herder, Die in de kleine tempelzaal Gods woord verkondt in hartetaal, En, zeg! wat wilt gij verder? [pagina 114] [p. 114] Och! niet van hout of steen hangt af De grootheid der gebouwen: De ziel is 't, die hun luister gaf: De liefde, sterker dan het graf, En 't vast geloofsbetrouwen! Wen ik als pelgrim omtrok, om Een oord van vreê te ontmoeten, 'k Zocht langer niet in kerk of dom; 'k Bond in dit kleine heiligdom Mijn reiszool van de voeten. Hier hield ik stand: 'k zou op dien grond, Gewoel en strijd ontvluchten. Hij, die zijn zeil te zamenbond, En de ankerplaats der ziele vond, Heeft voor geen storm te duchten! Longfellow. Vorige Volgende