Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens(1888)–J.P. Hasebroek– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] Des dichters kind. Aan de dichteres Mevrouwe Louise Eickhoff - ten Kate. Du Gott der Liebe! hör' was ich erflehe: Nicht Weisheit ist es, die mein Herz begehrt, Nicht Ansehn, Ruhm, worauf mein Wunsch bestehe; Nein, was ich bitte, ist von grösserm Werth. Es ist eine einz'ge wundersüsse Stunde, Doch schliesst 'ne Welt von Seligkeit sie ein, Wo ich vernahm dies Wort von theuerm Munde: Du bist es werth des Dichters Kind zu sein! (Louise E.t.K.) Gij wenschtet eens, Vriendin, het woord te hooren: Gij zijt het waard, des Dichters kind te zijn! Heb nu uw wensch! streel' nu die klank uwe ooren! Het speeltuig, dat u 't toezingt, is het mijn'. Ik prijs u waard, des Dichters kind te wezen! U kuste, als hem, de mond der Poëzie; Soms, als 'k u lees, 'k meen 's Vaders lied te lezen, - Zoo zacht, zoo malsch vloeit ook uw melodie. [pagina 42] [p. 42] Maar wat 'k nog meer in uw gezang zal loven, 't Is dat ik in uw Lied zijn geest hervind: 't Heeft de Aarde lief, maar heft zich ook naar Boven; De Dichteres is 's Dichters hartekind! En daarom van de lauwren, hem gewassen, Die 't hoofd baadt in der glorie zonneschijn, Pluk ik een kransje om 't op uw hoofd te passen: Gij zijt het waard, des Dichters kind te zijn. 1883. Vorige Volgende