Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens(1888)–J.P. Hasebroek– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] In de mijnschacht. (Historisch.) De kolenschacht zonk diep in de aard: 't Was onder zwarte nacht. O wee den mensch, dien in dien kuil De hand des onheils bracht! Dat, Newman, was uw bitter lot. Gij zaagt naar ondren af.... Daar gleedt gij uit, gij vielt in 't diep; De mijnschacht werd uw graf. Uw graf? Daarvoor beware u God! En toch, wat wacht gij meer? Wie zoekt u hier? wie redt u hier? Ontmoedigd ligt gij neêr. Maar, stil! wat fladdert aan uw zij'? Het is een vogelkijn: Een zwaluw, door een gier gejaagd, Zoekt toevlucht in de mijn. Gij werpt uw doek hem over 't hoofd; Daar is hij in uw macht! Zoo hij u nu ten postduif werd, Die kondschap boven bracht? [pagina 33] [p. 33] Een wollen weefsel vindt ge alras; Gij rafelt fluks 't uiteen; Aldus bekomt ge een kostlijk snoer, Zoo lang als 't noodig scheen. Nu, bij het licht van 't zwavelvuur, Dat ge in den nacht ontsteekt, Met potloodtrekken 't woord gegrift, Dat om verlossing smeekt! Dat woord zij aan de vlerk gehecht Van 't klein onnoozel dier! - Ga, lieve zwaluw, ga met God! Ik wacht zijn uitkomst hier. - Wel hangt nu 't leven aan een draad! Wat zal er 't eind van zijn?.... Een uur - een uur - en nog een uur - Wat doet dat wachten pijn! Vermoeid en mat zinkt de arme neer; Zijn hoop is gansch verflauwd.... Vaarwel! - Maar, eensklaps, wat is dat? Zie! zie! een spaander hout, En nog een spaan, en weer een spaan... Dat is een sein! een stem! Men kent zijn nood, men denkt aan hulp, Men zwoegt en werkt voor hem. 't Duurt lang, en de uren vallen lang, Maar, eindlijk! 't heillicht straalt. Ziehier nu voor den wollen draad Een ankerkoord, dat daalt! [pagina 34] [p. 34] Hij windt dien gordel zich om 't lijf, En geeft het sein: en zacht Trekt men hem opwaarts, trek voor trek... O had hij 's vogels schacht! Maar toch, het gaat; daar blinken reeds De starren boven 't hoofd; Voort, altijd voort! daar klinken reeds De stemmen, niet verdoofd;.... Daar grijpt een arm hem onder d'arm, En zet hem op den grond: Hij staat er - neen, hij knielt er neêr, En ieder knielt in 't rond. En 't zwaluwtje... hoor ginds, hoe blij' 't Zijn zangen galmen doet. Wat zingt het? 't Is of wij 't verstaan: Wat is de vrijheid zoet! Vorige Volgende