Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens
(1888)–J.P. Hasebroek– Auteursrecht onbekend
[pagina 28]
| |
Fata Morgana.Ga naar voetnoot1)Hoe somber en dof ligt daar ginds de woestijn,
Die wintersche vorst tot één sneeuwveld doet zijn,
Een tweede Sahara, maar niet van heet zand,
Neen, kil, zooals de andre door hitte verbrand.
Hij die hier zijn tenten ter neder kwam slaan,
Zucht: Kan er op aarde iets nog droevers bestaan?
En toch, in dees streken een Toovenaar leeft,
Die leven en bloei soms aan 't doodenveld geeft.
Hoe heet hij? Zijn naam schetst zijn wezen: 't is 't licht,
Dat door zijn Luchtspiegling dat wonderspel sticht.
Wanneer dat zijn bundel van vuurpijlen zwiert,
Staat straks de woestijn als oase versierd,
En welk een oase! De steppe, enkel ijs,
Verkeert in een hof in een oogwenk des tijds!
De sneeuwwitte grond wordt een meer van azuur;
De lucht van een dampkleed een mantel van vuur;
De horizont bloost als een rozengaard doet;
Zoo purpert een vaas van albaster de gloed.
En boven, daar, waar straks een grauwende mist
Het luchtruim misverfde, wat droomgezicht is 't?
Een stad van het Oosten in 's Noordens woestijn,
Een stad, waar de huizen paleizen in zijn,
| |
[pagina 29]
| |
Waar minarets kronen de koepels van goud,
Die tempelen kronen, van marmer gebouwd.
Een Konstantinopel, van 's Bosporus zoom
Herplaatst aan de pool als een goudene droom!
Wat zeldzame wissling van leven en dood!
Wat wondergeboorte uit des poolwinters schoot!
De pelgrim, die 't ziet, meent betooverd te zijn....
En 't is ook een Toov'naar, die zonnige schijn,
Die met één penseelstreek, gedompeld in vuur,
Die zomerpracht schept in een doode natuur.
Betooverd? betooverd? - Ja, 't blijkt hem alras,
Hoe 't schoon, dat hem trof, slechts begoocheling was,
Een lichtbeeld, een luchtbeeld, een leugenaars-beeld,
Door licht op het luchtdoek ter loops gepenseeld!
Toch treurt hij, al treurt hij, daarom niet te zeer;
Te lang was hij daarvoor op de aarde in de leer.
Hij troost met den troost zich der armen: ach, wie,
Die niet zijn visioen dus in damp vergaan zie?...
Een Stem, hoor! die antwoordt! een stem van omhoog:
Gij vraagt, menschenkind: wien nooit de uitkomst bedroog,
Nadat hem het beeld van het Schoonste verscheen?
Gods woord geeft u antwoord: 't Geloof maar alleen!
Dat draagt in zijn handen d'almachtigen staf,
Die Isrel zijn Kanân niet toonde, maar gaf!
Ach, de aarde en de reis door deze aardsche woestijn,
Hoevelen vaak schijnt zij een poolreis te zijn!
Maar boven de kilheid der pool blinkt het licht
Van 't hemelsche Salem voor 't hopend gezicht.
En heeft weêr de pelgrim dat Salem begroet,
Kalm rolt hij zijn tent op, voort trekt hij vol moed.
|
|