Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens
(1888)–J.P. Hasebroek– Auteursrecht onbekend
[pagina 15]
| |
Webers zwanenzang.Ga naar voetnoot1)Waar zijn de dagen heen, toen ge uw klavier bespeeldet,
Naar 't hart van broeder Jonathan,
En met uw lieflijk spel, Editha, de ooren streeldet,
Gelijk de ziele van den Man?
En 't lied, dat hij alsdan schier 't liefst van allen hoorde,
't Was ook uw eigen lievlingszang:
De laatste galm, die klonk van Webers harp-akkoorden,
Zijn stervenszuchtjen in dien klank.Ga naar voetnoot1)
Waar zijn die dagen heen? Die twee zijn lang gescheiden:
Zij gingen elk hun eigen pad:
Editha vond aan de Eem haars levens groene weiden,
En Jonathan borg de Amstelstad.
En met de jeugd is ook het lied der jeugd verdwenen:
't Klavier, eens trouw bespeeld, zwijgt stil,
En Webers zwanenzang?.... gij liereman, ga henen!
Wie, die nog de oude deunen wil?....
Maar, neen! hoor toe. Wat klinkt daar uit den Westertoren,
In 't lied, gespeeld door 't klokkenspel,
(Wellicht nog Hemonys gewrocht)? wat streelt mijn ooren?
Mijn lied van Weber? hoor ik wél?
| |
[pagina 16]
| |
O ja, 'k bedroog mij niet. Na meer dan vijftig jaren
Klimt Weber uit zijn graf omhoog
Ten Westertoren op, en tokkelt daar de snaren
In 't lied, waarmeê hij de aarde ontvloog.
Heb dank, toonkunstenaar, die dus uw klok deedt zingen,
'k Druk in mijn geest u stil de hand.
Gij wekte in Jonathan den geest der mijmeringen
Van uit zijn jonkheids tooverland.
Zijn jonkheid? Hij is nu een oude, een grijs geworden,
Die 't aanschijn naar het kerkhof keert,
Dat spoedig hem ontvangt, en 't is geheel in de orden,
Dat hij zijn zwanenzang vast leert.
Zijn zwanenzang?... De toon mag als bij Weber klinken
(Aan Weemoed blijft de man verslaafd);
Maar daarvoor moet hij, Heer, dankzeggend nederzinken,
Dat ge aan die klanken woorden gaaft!
|
|