Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens(1888)–J.P. Hasebroek– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 3] [p. 3] De wonderbloem. Een legende. Een herder, door de bergen dwalend, Ontdekt een Bloem, wier schoon, Met pronk en pracht van kleuren pralend, Zich nooit hem had geboôn. Hij plukt ze en draagt haar meê. Dit teeken, Als 't Liefjes boezem siert, Zal haar van 's Minnaars liefde spreken, Die dus haar tooit en siert! Nu, voort!... Maar plotsling, zie, wat wonder!... Een grot, die zich ontsluit. Hij treedt haar in, hij daalt naar onder, En - gilt zijn blijdschap uit! Een tooverwereld boeit zijn oogen! De muren van kristal - Met goud de bodem overtogen - Juweelen overal! Hij werpt zijn keurbloem achtloos neder, Al spreekt een tong met klem: Keer zonder 't edelste niet weder! Hij hoort niet naar die stem. [pagina 4] [p. 4] Hij denkt alleen aan goud te rapen, Zoodat hij, als hij gaat, Vermoeid van schatten saam te schrapen, Zijn prachtbloem achterlaat. Des andren daags weêr wil hij keeren.... Geen grot, die zich ontdekt! Hij moet den talisman ontberen, Die 't wonder heeft verwekt. Weg zijn de schatten, waarop, hopend, 's Mans hart zich had gespitst, Die in de Bloem, die 't schathuis opent, Zijn wondersleutel mist! Zoo spreekt de zinrijke legende; En ik versta haar woord. Die talisman - is me een bekende; Die Bloem - heeft me ook bekoord. Of is zij niet een wonderbloeme, De zoete Poëzie, Die 'k als mijn goeden schutsgeest roeme, En huldig op de knie? Zij heeft een macht, die paradijzen Ontsluit, betoovrend schoon, Die lustwaranden op doet rijzen, Die schatten stelt ten toon. [pagina 5] [p. 5] Zij schept voor 't hart een wonderwereld, Waar menig niet van droomt, Zooals ze rijk, verguld, bepereld, Voor 's dichters oogen koomt. O wel hem, wien de gunst van Boven Die wonderbloeme gaf! Een rijkdom, door geen macht te ontrooven, Schenkt hem die tooverstaf. Hij vreez' slechts, dien door schuld te derven! Wat hij voorts gaf of liet Om andre schatten te verwerven, - Vergeet' hij 't edelst' niet! 't Wordt somber in de diepe dalen, Waar 'k graven scheemren zie.... Maar in die scheemring, spreid me uw stralen, Gij bloem der Poëzie! Vorige Volgende