De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
De Gheboorte der Liefde Gheestelicke, ende Weereltlicke.
| |
[pagina 157]
| |
Versiersel uyt den XXV. Boeck van Plato
Ga naar voetnoot#.
Ten daeghe dat a
Venus
Ga naar voetnoot9 die gout-schoone godinne,
10[regelnummer]
Van fraeyheyt ende lust erf-achtighe
Ga naar voetnoot10 vriendinne
Sonder b Moeder ghebaert van c
Celus
Ga naar voetnoot11 hoogh-verheven,
Heeft hemel, locht, en aerd, en waeter
Ga naar voetnoot12 vreught
ghegheven:
De d goden in t'ghemeen, van Godt van al ghebeden
Ga naar voetnoot13,
Door het huys van den Bock
Ga naar voetnoot14
ten hemel zijn getreden.
15[regelnummer]
Al-waer die schoone Vrucht
Ga naar voetnoot15, met haer son-claere lichten,
Heeft crachtelick door-straelt van elck-een de ghesichten:
Daer-naer hebben gheniet van milder-hand gheschoncken
Ga naar voetnoot17,
Die heunigh-soete spijs', en hipocras ghedroncken.
Den sone van Metis, des raeds en daeds godinne
Ga naar voetnoot19,
20[regelnummer]
e
Porus
Ga naar voetnoot20 des Overvloeds een
machtigh heer in minne,
f Soo menicht, ende cracht, sijn herssenen gheraeckte
Ga naar voetnoot21;
Het eten, ende dranck, versaedt
Ga naar voetnoot22 wesende
staeckte.
Wanneer hers, ende ginds, om een nieu locht te raepen
Ga naar voetnoot23,
| |
[pagina 158]
| |
Zijnde van daer ghegaen; is corts g
bevaen met slaepen
Ga naar voetnoot24.
25[regelnummer]
h d'Arm-moede daer-ontrent met bloote
voeten gaende
Is ghecomen naer hem: ende by-neffens
Ga naar voetnoot26
staende,
Met hand, en woorden soet, heeft hem begonst
Ga naar voetnoot27 te wecken,
En vriendelick ghebeen, om haer ghebreck
Ga naar voetnoot28 te decken.
Hy uyt den slaep ontweckt
Ga naar voetnoot29, heeft haer ghecust de wanghen:
30[regelnummer]
En door de dronckenschap
Ga naar voetnoot30, met lust hem laeten vanghen.
Alsoo, dat naer den tijt, de i
Liefd'
Ga naar voetnoot31 hier is gheboren,
Die in der menschen hert, haer woon-huys heeft vercoren
Ga naar voetnoot32,
Die dese k
Venus volght: tot welcke s'is
gheneghen,
Om dat s'op haer gheboort den oorspronck heeft ghecreghen
Ga naar voetnoot31/34.
35[regelnummer]
Behalven dat som-tijt l
Diones dochter
schoone,
Die oock Venus ghenaemt in 't vleesch-rijck spant de
croone,
De Liefde tot haer treckt, en doet vergheten d'eeste,
Die om bemint te zijn, en ghedient is de meeste.
Ga naar voetnoot35/38
Nu will' ick u de wolck
Ga naar voetnoot39 van u verstand verlichten,
40[regelnummer]
Ende maecken al cond
Ga naar voetnoot40 met dese mijne dichten
| |
[pagina 159]
| |
Der hoogher huysen raed, der hemelen secreten
Ga naar voetnoot41,
Die mensche sonder Godt alhier noyt heeft gheweten
Ga naar voetnoot42.
Dat a eeuwigh-eenigh licht, dat
eeuwigh-eenigh wesen,
Dat over al hem streckt, waer-van al is gheresen
Ga naar voetnoot44,
45[regelnummer]
Heeft b sonder stoff'al dit ghemaeckt aleen met
Wille
Ga naar voetnoot45
En al doen draeyen rond behalven d'aerde stille
Ga naar voetnoot46,
De Hemelen, des lichts claer-blinckende fonteynen
Ga naar voetnoot47,
Die wy van hier-beneen altijdt te branden meynen,
Het Vier, d'Waeter, de Locht, en d'Aerd' aen ons bequaeme
Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Verciert, met een c fraeyheyt, die Venus
heeft den naeme
Ga naar voetnoot50,
Die haer in 't heel, en deel, met aerdigheyt besonder
Ga naar voetnoot51,
In al, soo constigh streckt, dat al dat is, is Wonder
Ga naar voetnoot52.
Van Gode zijn ghenoodt: dat boven, dit beneden
Ga naar voetnoot54:
55[regelnummer]
Waer-me de e
Siele werckt
Ga naar voetnoot55: de welcke door de f
straelen
| |
[pagina 160]
| |
Der Schoonheyt overgroot, g beghint in
haer te daelen
Ga naar voetnoot57:
En door h
Begheerlickheyt, die altijdt is
ghebreckigh,
60[regelnummer]
Waer-me sy schept ghenoeght, en vreught, en vlijtigh
Ga naar voetnoot60 leven.
Emmers soo langh sy climt door k
Venus, die, als
voren
Ga naar voetnoot61,
Van Celus
Ga naar voetnoot62 is aleen sonder
Moeder gheboren,
En niet en volght in als, Begheerlickheydts verhaelen
Ga naar voetnoot64.
65[regelnummer]
Want t'goet van Porus comt: dat is, de Siel
vol Reden;
Al t'quaet uyt d'Arm-moed spruyt, dat is,
Begheerlickheden.
Lost 't herte van onrust, vervult de Siel met
vreughden:
Waer-door sy haer op-heft met haer ghevlerck
Ga naar voetnoot69 tot boven,
70[regelnummer]
Daer Inghel, Siel, en al, d'opperste Liefde
loven.
Maer als sy Godt vergheet, en 't goddelick laet vaeren,
| |
[pagina 161]
| |
Betoovert door 1 s'Wellusts soet
mont-ghesanck, en snaeren;
Verliest dat godlick licht, en in 't duyster gaet vlieghen;
Sy neemt de meeste vreught, haer selve te bedrieghen
Ga naar voetnoot74.
75[regelnummer]
Als Paris licht-beraedt
Ga naar voetnoot75, betoond' in sijn ionck leven,
Doen hy aen dees Venus
Ga naar voetnoot76 den appel
heeft ghegheven:
Waer door van hem vervremdt
Ga naar voetnoot77
is Iuno, met Minerve: t'Welck Troyen heeft ghebrocht
Ga naar voetnoot78, ten
eeuwighen bederve.
Want daer de Lust godin met haer ghevolgh neemt stede
Ga naar voetnoot79,
80[regelnummer]
De Wijsheydt word verjaeght, ende den
Rijckdom mede.
Daer Wulpsheyt in 't casteel der Sielen is
ghecomen,
t'Welck comt, om dat d'Arm-moed, dat is, de vremde lusten
Ga naar voetnoot83,
Porum met al sijn cracht op haer gheheel doet rusten
Ga naar voetnoot84,
85[regelnummer]
Waer-door de Siele comt in vast-ghestaelde
Ga naar voetnoot86 banden:
Waer-door sy mint Verdriet, waer door sy mint het karmen
Ga naar voetnoot87,
| |
[pagina 162]
| |
Waer-door sy altijdt roept ey-las! wee-my!
och-armen!
90[regelnummer]
Dat is, t'onvast ghemoedt van die broosheydt staet t'sinne
Ga naar voetnoot90,
Ga naar voetnoot90/92
En heeft noyt connen sien sijn taemelick-schoon wesen
Ga naar voetnoot91,
Dat is, sijns Sielen aerd; maer verr' hier af gheresen
Ga naar voetnoot92
Heeft aenghesien sijn beeld, en schade
Ga naar voetnoot93 sijnder ooghen,
En heeft die met sijn macht t'omhelsen willen pooghen:
95[regelnummer]
Maer soo dat niet en was om te versaeden machtigh
Ga naar voetnoot95,
Is op hem self, vol druck, en spijt
Ga naar voetnoot96, ghevallen clachtigh:
En heeft soo langh gheweent, dat door traenen beswolten
Ga naar voetnoot97,
Sijn jonck lichaem gheheel in traenen is ghesmolten.
100[regelnummer]
Die t' licht verlaet, en haer tot duysterheydt wilt gheven
Ga naar voetnoot100,
Sal als Narcissus schoon haer wesen hier verliesen,
Luck-saelich is den man, die d'eerste Liefde boven
Ga naar voetnoot103
| |
[pagina 163]
| |
Tot sijn bewaernis heeft: oyt sal hy hem beloven
Ga naar voetnoot104.
105[regelnummer]
Luck-saeligh is hy oock, die de quaet-sachte schachten
Ga naar voetnoot105
Van Venus hier beneen, can schouwen
Ga naar voetnoot106 en cleyn-achten.
Ist dat de Wulpsheydt dwinght 't lichaem met haer te paeren
Ga naar voetnoot107,
Dat den Gheest teghenstae
Ga naar voetnoot108, als steenrots teghen baeren.
En baet hem gheen ghewelt; dat hy keere tot
Ga naar voetnoot109 smeecken:
110[regelnummer]
Can hy met smeecken oock den win-crans niet ghereecken
Ga naar voetnoot110;
Dat hy hem t'onder-gheef, met woorden, niet met wercke
Ga naar voetnoot111:
Dat hy met lof-ghetuyt van sijn vijand' hem stercke
Ga naar voetnoot112:
Die niemand oyt en sal naer sijne weerde
Ga naar voetnoot114 prijsen,
115[regelnummer]
Bekennend' over al niet dan Liefde te weten
Ga naar voetnoot115,
Ten eynde comen is tot
Ga naar voetnoot116 d'hemelsche secreten.
En deser eeuw'een licht, in sijn iongh' ieught
ghepresen
Ga naar voetnoot117
De N.N.N.
Ga naar voetnoot118 in dicht
ons nu oock gheeft te lesen,
| |
[pagina 164]
| |
Dat hy heeft uyt-ghestelt in louter-vlaemsche taele
Ga naar voetnoot119,
120[regelnummer]
Dat gheenen Tijt en sal, noch Vier, noch Water mincken
Ga naar voetnoot121;
Maer even groene staen, ter eeuwigher ghedincken
Ga naar voetnoot122
Van sijne Roose-Mond: die met haer ooghen claere,
Hem heeft in 't hert ghebrandt, een Liefde
reyn-eerbaere:
125[regelnummer]
Hoe-wel dat t'nijdigh volck, broedsel der helsch' Erynnen
Ga naar voetnoot125,
Die haeten anders deught, en hun boosheyt beminnen,
Om dat sy hem al-om sien prijsen haer schoon ooghen,
d'Aensicht, en spraeck, en ganck, en al haer schoonheyt tooghen
Ga naar voetnoot128,
Achten'
Ga naar voetnoot129 dat hy sijn hert aen haer lichaem
ghebonden,
130[regelnummer]
En al sijn Siel en cracht, verblint haer heeft ghesonden
Ga naar voetnoot130.
Maer neen. Want die verlicht door goddelijck ingheven
Ga naar voetnoot131,
In yemanden bemerckt een Siel in Godt te leven;
Ga naar voetnoot132
Magh wel met vry ghemoed, in sijnen gheest op-rijsen
Ga naar voetnoot133,
En t' lichaem, als het huys van sulck een siele prijsen.
| |
[pagina 165]
| |
135[regelnummer]
Te meer: want hy oock tuyght
Ga naar voetnoot135 de god-salighe wonden,
Die d'alderhooghste Liefd' in sijn hert heeft
ghesonden.
Het welck hy soo wel doet, dat hy naer
Ga naar voetnoot137 corte daeghen,
Verwonnen zijnde nijt, aen elck-een sal behaeghen.
Clio dit al gheseyt met een schoon-lichtigh
wesen
Ga naar voetnoot139,
140[regelnummer]
Heeft sanck, en clanck gheschurst, en my wat op gheresen
Ga naar voetnoot140,
Met Phyllis
Ga naar voetnoot141 mijn hert-soet, die
met my was te velde,
Al-waer den Dender
Ga naar voetnoot142 loopt in de visch-rijcke Schelde
En ons ghewesen claer, boven Ghendt de gheturde
Ga naar voetnoot143,
De Fame, die nu haer hoogh-op te vlieghen purde
Ga naar voetnoot144,
145[regelnummer]
david vander linden Ga naar voetnoot#. |
|