De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |
Claght-dicht.Schoonheydt seer soet in d'oogh', bitter nochtans in t'herte,
Ick heb u dick ontdeckt
Ga naar voetnoot2 mijn inwendighe smerte,
T'sedert dat ick u dien', en voele dagh en nacht
(Weert my behaeght of niet
Ga naar voetnoot4) van u liefde de cracht.
5[regelnummer]
Ghy hebt soo menighwerf in blijschap, en in rauwe
Ga naar voetnoot5,
Beproeft, als t'gaut in t'vier
Ga naar voetnoot6, mijn standt-vastighe trauwe;
Dat ick nu niet en hope, al sou'ck verdwijnen
Ga naar voetnoot7 hier
In traenen, en ghesucht, te blusschen meer dit vier:
Maer wel dat mijn gheclagh, mijn droefheydt, en mijn pijne
10[regelnummer]
Sal vlieghen in de locht, in ste van
Ga naar voetnoot10
g'hoort te zijne.
K'en wil nochtans daerom t'claeghen niet laeten staen
Ga naar voetnoot11,
Van uwe wreetheydt straf: want weynigh kan het schaen
Ga naar voetnoot12,
Dat ick verlies' mijn cracht, en moeyt', daer ick te voren
In uwe wanckel liefd' my selven heb verloren.
15[regelnummer]
En aenghemerckt
Ga naar voetnoot15 dat
ghy noch niet en zijt vervult,
| |
[pagina 151]
| |
Van alle mijn verdriet, soo sal ick met ghedult
In een eeuwigh ghetreur mijns levens eynd verwachten,
Sonder daerom van u te wenden mijn ghedachten.
Eylaes! waert
Ga naar voetnoot19 dat
mijn claght door u waere verhoort,
20[regelnummer]
Met reden soudt ghy sijn op u selven ghestoort
Ga naar voetnoot20,
Bepeysend'
Ga naar voetnoot21 in u hert, datter thien ende thiene,
U liefd'hebben versaeckt, t'sedert dat ick u diene.
d'Een om dat hem t'vervolgh
Ga naar voetnoot23 soo langh-durigh verdriet:
d'Een om dat hem de moeyt meerder dunckt dan t'gheniet
Ga naar voetnoot24,
25[regelnummer]
Belegghende daer in, en oock niet buyten reden
Ga naar voetnoot25,
U licht-veerdighe voer, en wreede strafficheden
Ga naar voetnoot26.
Wijst my doch yemandt meer, die standt-vast
Ga naar voetnoot27 tot nu toe
Is (spijt alle gheval) u bleven
Ga naar voetnoot28 soo ick doe,
Verkiesende veel eer u stuericheydt
Ga naar voetnoot29 te lijden,
30[regelnummer]
Dan in ghenoeght
Ga naar voetnoot30, en
vreughd met ander te verblijden.
En hoe wel ghy my hebt onmenschelijck onthaelt
Ga naar voetnoot31,
| |
[pagina 152]
| |
K'en heb nochtans daerom u nerghens in ghefaelt
Ga naar voetnoot32:
Maer als een roots
Ga naar voetnoot33 in zee, diemen
van alle zijden
Met windt, haeghel, en vloedt, en noot-weer siet bestrijden,
35[regelnummer]
Blijft ongheroert
Ga naar voetnoot35, iae
maeckt veel vaster haeren standt,
Hoe sy bestorremt wort met een ghewelder handt
Ga naar voetnoot36;
Heb ick oock weder-staen de schrants
Ga naar voetnoot37 van u
wreetheden:
En gheschuwt het prieel van duysent schoonicheden,
Die my wel anderssins hadden mach-schien
Ga naar voetnoot39
gheloont:
40[regelnummer]
Dan ghy, die meestendeel u gunstich hebt ghetoont,
Aen die u hebben haest bemindt en haest begheven
Ga naar voetnoot41,
Versmadend' hem die u hauwt dierder
Ga naar voetnoot42 dan
sijn leven.
O kint van Venus
Ga naar voetnoot43 wreet!
hoe t'vier uyt uwer handt,
Sticht in des menschen hert menigherleyen brandt!
45[regelnummer]
K'wil somtijts by my self door-gronden uwe wercken;
Maer hoe ick dieper peyns, hoe ick die min kan mercken
Ga naar voetnoot46.
| |
[pagina 153]
| |
En ick ligh' nacht en dagh en sucht' om
Roose-Mond;
50[regelnummer]
Om haerder liefden gunst, die ick wil liever derven,
Dan Roose-Monds stuer oogh'
Ga naar voetnoot50:
siet hoe dit dertel kindt
Zijts, wijts; verr', ende naer; hem moeyt, en onderwindt
Ga naar voetnoot52!
O Godt! wilt ghy hier by tooghen
Ga naar voetnoot53 u groote
crachten?
Straft vry sonder ghenae die u godtheydt verachten
55[regelnummer]
Of dient dit voor een wraeck van eenigh oudt misdaet,
Laet los, en onghequelt, die dat niet aen en gaet
Ga naar voetnoot56.
De wet sou zijn wel boos, en onrechtveerdigh mede,
Die by haer voor-gheboon d'onnoosel
Ga naar voetnoot58 straffen dede.
Want soo veel alst my raeckt (wie datt' is lief of
leet)
60[regelnummer]
Segh' dat ick my aen u nerghens beschuldight
Ga naar voetnoot60 weet:
T'en sy datmen t'onrecht voor schult, of misdaed hauwe
Ga naar voetnoot61
In sijn liefde te sijn stantvastigh, en ghetrauwe.
| |
[pagina 154]
| |
Siet: dit heb ick ghedaen: en ist dat by u wet,
Teghen oprechte trauw'breuck
Ga naar voetnoot64, of straf is
gheset,
65[regelnummer]
Vrijmoedigh wil ick wel, datmen my niet en spaere;
Want Phoebus noyt en sagh ghetrauweren minnaere.
Het leste vier sal zijn, t'eerste dat ick besief
Ga naar voetnoot67:
K'en hebbe maer een hert, k'en wil oock maer een lief
Ga naar voetnoot68.
En al ist dat dit lief wanckelt van dagh tot daeghe,
70[regelnummer]
Mijn lot wilt dat ick dat stantvastelijck verdraeghe,
Soo langh als in de locht de sterren sullen staen
Ga naar voetnoot71,
En het vier-voet
Ga naar voetnoot72
ghediert de velden sal begaen:
Soo langh' als inde zee waeter sal zijn om vinden,
En den bloede-gieren
Ga naar voetnoot74
wolf de schaepen sal verslinden.
|
|