De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
XLIX.Ga naar voetnoot#Quetst, brandt, en bindt uyt spijt, en een evel ghemoet
Ga naar voetnoot2
Mijn siele, mijn ionck hert, en mijne vrijheydt
soet,
Met eenen bogh', een vier, en eenen bandt van haire.
5[regelnummer]
Hadde den boghe, het vier, den bandt niet t'eenegaere
Ga naar voetnoot5
Gheweest soo straf, soo heet, en soo sterck als hy doet
Ga naar voetnoot6;
K'en waer ghequetst, ghebrandt, ghecnoopt: maer op den
voet
Ga naar voetnoot7
Ha'ick bogh', vier, bandt, ghecroockt, gheblust, ghesneen
Ga naar voetnoot8 met schaere.
Maer wat segh ick, helaes! ghequetst, ghebrandt,
ghecnoopt!
10[regelnummer]
Diemen my schieten siet, branden, en binden mede
Ga naar voetnoot11.
Heur wind-brauw
Ga naar voetnoot12, heur
schoojn oogh', heur blond-vergulden hair,
My dienende voor bogh', voor vier, en bandt te gaer
Ga naar voetnoot13,
Quetst, brandt, en bindt mijn siel, mijn hert mijn vrijichede
Ga naar voetnoot14.
|
|